10K+ studenten - 4.8/5

Leer met een leraar Inclusief leermaterialen Oefen conversatie

A1.3: Waar kom je vandaan?

¿De dónde eres?

A1.3: Waar kom je vandaan?

Leerdoelen:

  • Pregunta a alguien de dónde es (Vraag iemand waar ze vandaan komen)
  • Di tu nacionalidad (Zeg je nationaliteit)
  • Los artículos en español (De lidwoorden in het Spaans)
  • El género de los sustantivos (Het geslacht van zelfstandige naamwoorden)
  • España y sus regiones (Spanje en zijn regio's)

Leermodule 1 (A1): Presentarse (Jezelf voorstellen)

Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 60 minuten

Kernwoordenschat (21)

 Nacer (geboren worden) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Tú naces en una era digital sin precedentes.

(Je wordt geboren in een ongekend digitaal tijdperk.)

Nacer

(Geboren worden)

 Vivir (leven) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Tú vives cerca del parque.

(Jij woont dicht bij het park.)

Vivir

(Leven)

 Francia: Frankrijk (Spaans)

Hola, me llamo Ana. Soy de Francia.

(Hallo, ik heet Ana. Ik kom uit Frankrijk.)

Francia

(Frankrijk)

 Alemania: Duitsland (Spaans)

Yo soy de Alemania, ¿de dónde eres tú?

(Ik kom uit Duitsland, waar kom jij vandaan?)

Alemania

(Duitsland)

 España: Spanje (Spaans)

Hola, yo soy de España.

(Hallo, ik kom uit Spanje.)

España

(Spanje)

 ¿De dónde eres?: Waar kom je vandaan? (Spaans)

Hola, ¿de dónde eres? Yo soy de España.

(Hallo, waar kom jij vandaan? Ik kom uit Spanje.)

¿De dónde eres?

(Waar kom je vandaan?)

 Italia: Italië (Spaans)

Ella es de Italia.

(Zij komt uit Italië.)

Italia

(Italië)

 Portugal: Portugal (Spaans)

Hola, él es de Portugal.

(Hallo, hij komt uit Portugal.)

Portugal

(Portugal)

 El Reino Unido: Het Verenigd Koninkrijk (Spaans)

Yo nací en El Reino Unido.

(Ik ben geboren in het Verenigd Koninkrijk.)

El reino unido

(Het verenigd koninkrijk)

 Bélgica: België (Spaans)

Yo soy de Bélgica.

(Ik kom uit België.)

Bélgica

(België)

 Suiza: Zwitserland (Spaans)

Ella vive en Suiza.

(Zij woont in Zwitserland.)

Suiza

(Zwitserland)

 Los Países Bajos: Nederland (Spaans)

¿Eres de los Países Bajos?

(Kom je uit Nederland?)

Los países bajos

(Nederland)

 Polonia: Polen (Spaans)

Ella es de Polonia.

(Zij komt uit Polen.)

Polonia

(Polen)

 Dinamarca: Denemarken (Spaans)

Ella es de Dinamarca.

(Zij komt uit Denemarken.)

Dinamarca

(Denemarken)

 Suecia: Zweden (Spaans)

Yo nací en Suecia.

(Ik ben geboren in Zweden.)

Suecia

(Zweden)

 Finlandia: Finland (Spaans)

Hola, soy de Finlandia.

(Hallo, ik kom uit Finland.)

Finlandia

(Finland)

 Noruega: Noorwegen (Spaans)

La capital de Noruega es Oslo.

(De hoofdstad van Noorwegen is Oslo.)

Noruega

(Noorwegen)

 El país: Het land (Spaans)

España es el país donde nací.

(Spanje is het land waar ik geboren ben.)

El país

(Het land)

 La nacionalidad: De nationaliteit (Spaans)

Mi nacionalidad es española.

(Mijn nationaliteit is Spaans.)

La nacionalidad

(De nationaliteit)

 La ciudad: De stad (Spaans)

Esta ciudad es la capital de España.

(Deze stad is de hoofdstad van Spanje.)

La ciudad

(De stad)

 La capital: De hoofdstad (Spaans)

La capital de Francia es París.

(De hoofdstad van Frankrijk is Parijs.)

La capital

(De hoofdstad)

Woordenlijst (27)

Kernwoordenschat (21): Werkwoorden: 2, Zelfstandige naamwoorden: 18, Vragen: 1,
Contextwoordenschat: 6

Spaans Nederlands
Alemania Duitsland
Alemán Duitser
Bélgica België
Dinamarca Denemarken
Dónde Waar
El Reino Unido Het Verenigd Koninkrijk
El país Het land
España Spanje
Español Spaans
Finlandia Finland
Francia Frankrijk
Idiomas Talen
Italia Italië
La capital De hoofdstad
La ciudad De stad
La nacionalidad De nationaliteit
Los Países Bajos Nederland
Nacer Geboren worden
Noruega Noorwegen
Polonia Polen
Portugal Portugal
Región Regio
Suecia Zweden
Suiza Zwitserland
Vive Woont
Vivir Wonen
¿De dónde eres? Waar kom je vandaan?