10K+ studenten - 4.8/5

Leer met een leraar Inclusief leermaterialen Oefen conversatie

A1.3: Waar kom je vandaan?

¿De dónde eres?

A1.3: Waar kom je vandaan?

Leerdoelen:

  • Pregunta a alguien de dónde es (Vraag iemand waar ze vandaan komen)
  • Di tu nacionalidad (Zeg je nationaliteit)
  • Los artículos en español (De lidwoorden in het Spaans)
  • El género de los sustantivos (Het geslacht van zelfstandige naamwoorden)
  • España y sus regiones (Spanje en zijn regio's)

Leermodule 1 (A1): Presentarse (Jezelf voorstellen)

Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 60 minuten

Werkwoordvervoegingstabellen

Vivir (leven)

Oefeningen en voorbeeldzinnen

  • yo vivo ik leef
  • tú vives jij leeft
  • él/ella vive hij/zij leeft
  • nosotros/nosotras vivimos wij leven
  • vosotros/vosotras vivís jullie leven
  • ellos/ellas viven zij leven

Oefening: Werkwoordsvervoeging

Instructie: Kies het juiste woord, lees de zin hardop voor en vertaal.

Toon antwoorden Toon vertaling

Vivir (Presente, indicativo)

1. Yo ... en madrid.

Yo vivo en madrid.
(Ik woon in Madrid.)

2. Tú ... cerca del parque.

Tú vives cerca del parque.
(Jij woont dichtbij het park.)

3. Ella ... con sus padres.

Ella vive con sus padres.
(Zij woont bij haar ouders.)

4. Nosotros ... en una casa grande.

Nosotros vivimos en una casa grande.
(Wij wonen in een groot huis.)

5. Ellos ... juntos desde hace años.

Ellos viven juntos desde hace años.
(Zij wonen al jaren samen.)

6. Vosotros ... en el centro de la ciudad.

Vosotros vivís en el centro de la ciudad.
(Jullie wonen in het centrum van de stad.)