Vivir (leven) - Presente, indicativo (Tegenwoordige tijd, aantonende wijs)

 Vivir (leven) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Vivir - Vervoeging van leven in het Spaans: Vervoegingstabel, voorbeelden en oefeningen in de tegenwoordige, indicatieve tijd. (Presente, indicativo).

Presente, indicativo (Tegenwoordige tijd, aantonende wijs)

Alle vervoegingen en tijden: Vivir (leven) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Lesprogramma: Spaanse les - ¿De dónde eres? (Waar kom je vandaan?)

Vervoeging van leven in de tegenwoordige tijd

Spaans Nederlands
(yo) vivo ik leef
(tú) vives jij leeft
(él/ella) vive hij/zij leeft
(nosotros/nosotras) vivimos wij leven
(vosotros/vosotras) vivís jullie leven
(ellos/ellas) viven zij leven

Voorbeeldzinnen

Spaans Nederlands
Yo vivo en la ciudad de Madrid. Ik leef in de stad Madrid.
¿Tú vives en España o en Francia? jij leeft in Spanje of in Frankrijk
Él vive en Alemania y habla alemán. Hij leeft in Duitsland en spreekt Duits.
Nosotros vivimos cerca de la capital. Wij leven dicht bij de hoofdstad.
¿Vosotros vivís en el Reino Unido? Jullie leven in het Verenigd Koninkrijk
Ellos viven en Portugal y hablan portugués. Zij leven in Portugal en spreken Portugees.

Oefening: Werkwoordsvervoeging

Instructie: Kies de juiste vorm.

Toon vertaling Toon antwoorden

vivo, vives, vive, vivimos, vivís, viven

1.
Yo ... en la ciudad de madrid.
(Ik woon in de stad Madrid.)
2.
¿Tú ... en españa o en francia?
(Woon jij in Spanje of in Frankrijk?)
3.
Él ... en alemania y habla alemán.
(Hij woont in Duitsland en spreekt Duits.)
4.
Nosotros ... cerca de la capital.
(Wij leven dicht bij de hoofdstad.)
5.
Ellos ... en portugal y hablan portugués.
(Zij wonen in Portugal en spreken Portugees.)
6.
¿Vosotros ... en el reino unido?
(Wonen jullie in het Verenigd Koninkrijk?)