Vivir (leven) - Presente, indicativo (Tegenwoordige tijd, aantonende wijs)

 Vivir (leven) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Vivir - Vervoeging van leven in het Spaans: Vervoegingstabel, voorbeelden en oefeningen in de tegenwoordige, indicatieve tijd. (Presente, indicativo).

Presente, indicativo (Tegenwoordige tijd, aantonende wijs)

Alle vervoegingen en tijden: Vivir (leven) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Lesprogramma: Spaanse les - ¿De dónde eres? (Waar kom je vandaan?)

Vervoeging van leven in de tegenwoordige tijd

Spaans Nederlands
yo vivo ik leef
tú vives jij leeft
él/ella vive hij/zij leeft
nosotros/nosotras vivimos wij leven
vosotros/vosotras vivís jullie leven
ellos/ellas viven zij leven

Voorbeeldzinnen

Spaans Nederlands
Yo vivo en Madrid. Ik leef in Madrid.
Tú vives cerca del parque. Jij woont dichtbij het park.
Ella vive con sus padres. Zij woont bij haar ouders.
Nosotros vivimos en una casa grande. Wij wonen in een groot huis.
Vosotros vivís en el centro de la ciudad. Jullie wonen in het centrum van de stad.
Ellos viven juntos desde hace años. Zij wonen al jaren samen.

Oefening: Werkwoordsvervoeging

Instructie: Kies de juiste vorm.

Toon vertaling Toon antwoorden

vivo, vives, vive, vivimos, vivís, viven

1.
Yo ... en madrid.
(Ik woon in Madrid.)
2.
Tú ... cerca del parque.
(Jij woont dichtbij het park.)
3.
Ella ... con sus padres.
(Zij woont bij haar ouders.)
4.
Nosotros ... en una casa grande.
(Wij wonen in een groot huis.)
5.
Ellos ... juntos desde hace años.
(Zij wonen al jaren samen.)
6.
Vosotros ... en el centro de la ciudad.
(Jullie wonen in het centrum van de stad.)