Sentidos y percepción
Leerdoelen:
- Describir gusto, olfato, vista, oído y tacto (Beschrijf smaak, geur, zicht, geluid en aanraking)
- Comparar cosas (Dingen vergelijken)
- Los adjetivos comparativos (De vergelijkende bijvoeglijke naamwoorden)
- Cinco sentidos en España (Vijf zintuigen in Spanje)
Leermodule 4 (A1): Describir objetos y personas. (Objecten en mensen beschrijven)
Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 60 minuten
Oefeningen
Deze oefeningen kunnen tijdens conversatielessen samen gedaan worden of als huiswerk.
Oefening 1: Vind de woorden
Instructie: Vind de woorden, markeer ze en maak zinnen met de woorden.
Antwoorden tonen Toon hintsTips
Ruiken , De stilte , Zoet , Zacht , Bitter , Het geluid
Antwoorden
Score: 0/6
Dulce | (Zoet) |
Oler | (Ruiken) |
El ruido | (Het geluid) |
Suave | (Zacht) |
Amargo | (Bitter) |
El silencio | (De stilte) |
Oefening 2: Zinnen herschikken
Instructie: De woorden in deze zinnen zijn gehusseld! Sorteer ze zodat ze weer een geldige zin vormen en vertaal.
Toon antwoorden Toon vertalingOefening 3: Vertaal en gebruik in een zin
Instructie: Vertaal en spreek het woord hardop uit. Gebruik het woord in een zin.
Toon vertaling
1.
Fétido
|
(Muf) |
2.
Duro
|
(Moeilijk) |
3.
Salado
|
(Zout) |
4.
Claro
|
(Helder) |
5.
Ácido
|
(Zuur) |
6.
Dulce
|
(Zoet) |
7.
El ruido
|
(Het geluid) |
8.
Oír
|
(Horen) |
Oefening 4: Vertaal en maak zinnen
Instructie: Vertaal de woorden en zinnen hieronder en gebruik ze in een gesprek of tekst.
Toon antwoordenOefening 5: Conjugación verbal
Instructie: Kies het juiste woord, lees de zin hardop voor en vertaal.
Toon antwoorden Toon vertalingOler (Presente, indicativo), Oír (Presente, indicativo)
1. Ellos ... a la profesora.
2. Yo ... la música.
3. Yo ... las flores en el jardín.
4. Él ... algo extraño en la cocina.
5. Ellos ... el mar cuando van a la playa.
6. ¿Qué tal? ¿tú ... el café?
7. Vosotros ... el perfume en la carta.
8. Él ... a sus primos.
Oefening 6: De vergelijkende bijvoeglijke naamwoorden
Instructie: Kies het juiste woord, lees de zin hardop voor en vertaal.
Toon antwoorden Toon vertalingmás, tan, menos
1. El plátano es ... duro que la manzana.
2. Después de limpiar, la casa es ... fétida que antes.
3. La noche es ... ruidosa que el día.
4. El café sin azúcar es ... amargo que el café con azúcar.
5. El azúcar es ... dulce como la fruta.
6. La noche es ... oscura que el día.
7. El queso es ... salado que las frutas.
8. La biblioteca es ... silenciosa como la noche.
9. La manzana es ... ácida que la naranja.
10. El pastel de mi abuela es ... dulce como siempre.
Oefening 7: Vertaal en maak zinnen
Instructie: Vertaal de woorden en zinnen hieronder en gebruik ze in een gesprek of tekst.
Toon antwoorden