Colores
Leerdoelen:
- Nombres de colores básicos y compuestos (Basis- en samengestelde kleurnamen)
- Describiendo objetos (Objecten beschrijven)
- Expresar gustos y disgustos (Het uiten van voorkeuren en afkeuren)
- Expresar gustos y disgustos: (no) me gusta (Uitdrukken van voorkeuren en afkeuren: ik vind het (niet) leuk)
- Colores de España: La bandera española (Kleuren van Spanje: De Spaanse vlag)
Leermodule 4 (A1): Describir objetos y personas. (Objecten en mensen beschrijven)
Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 60 minuten
Oefeningen
Deze oefeningen kunnen tijdens conversatielessen samen gedaan worden of als huiswerk.
Oefening 1: Vind de woorden
Instructie: Vind de woorden, markeer ze en maak zinnen met de woorden.
Antwoorden tonen Toon hintsTips
Het wit , Het grijs , Bevallen , Paars , Groen , De kleur
Antwoorden
Score: 0/6
Gustar | (Bevallen) |
Verde | (Groen) |
Blanco | (Het wit) |
Gris | (Het grijs) |
Violeta | (Paars) |
El color | (De kleur) |
Oefening 2: Zinnen herschikken
Instructie: De woorden in deze zinnen zijn gehusseld! Sorteer ze zodat ze weer een geldige zin vormen en vertaal.
Toon antwoorden Toon vertalingOefening 3: Vertaal en gebruik in een zin
Instructie: Vertaal en spreek het woord hardop uit. Gebruik het woord in een zin.
Toon vertaling
1.
Azul
|
(Blauw) |
2.
Negro
|
(Het zwart) |
3.
Gris
|
(Het grijs) |
4.
Naranja
|
(Oranje) |
5.
Pintarse
|
(Zich schilderen) |
6.
Rosa
|
(Roze) |
7.
Verde
|
(Groen) |
8.
Blanco
|
(Het wit) |
Oefening 4: Vertaal en maak zinnen
Instructie: Vertaal de woorden en zinnen hieronder en gebruik ze in een gesprek of tekst.
Toon antwoordenOefening 5: Conjugación verbal
Instructie: Kies het juiste woord, lees de zin hardop voor en vertaal.
Toon antwoorden Toon vertalingGustar (Presente, indicativo), Pintarse (Presente, indicativo), Maquillarse (Presente, indicativo)
1. Nosotros ... igual.
2. Nosotros ... juntos para el evento.
3. A mi ... la comida familiar.
4. Yo ... la cara.
5. Vosotros ... en el espejo.
6. Vosotros ... bien.
7. A vosotros ... ver a vuestros amigos.
8. A ellos ... viajar por varios países.
Oefening 6: Uitdrukken van voorkeuren en afkeuren: ik vind het (niet) leuk
Instructie: Kies het juiste woord, lees de zin hardop voor en vertaal.
Toon antwoorden Toon vertalingno le gustan, no os gusta, no nos gustan, os gusta, me gustan, no les gusta, te gustan, le gusta, me gusta
1. Gustar: A vosotros ... muchas cosas.
2. No gustar: A vosotros ... el color violeta.
3. Gustar: A mí ... las mujeres con labios rojos.
4. Gustar: A tí ... todos los colores.
5. No gustar: A ellos ... llevar ropa negra.
6. No gustar: A él ... los frutos rojos.
7. Gustar: A ella ... maquillarse.
8. Gustar: A mí ... el color rosa.
9. No gustar: A ellas ... comer naranjas.
10. No gustar: A nosotros ... las casas grises de la ciudad.
Oefening 7: Vertaal en maak zinnen
Instructie: Vertaal de woorden en zinnen hieronder en gebruik ze in een gesprek of tekst.
Toon antwoorden