Recuerdo cuando...
Leerdoelen:
- Habla sobre eventos específicos y terminados en el pasado (Praat over specifieke en afgeronde gebeurtenissen in het verleden)
- Habla sobre tus experiencias del pasado (Vertel over je ervaringen uit het verleden)
- El pretérito indefinido: los verbos regulares (De onvoltooid verleden tijd: de regelmatige werkwoorden)
- La pandemia de COVID-19 en España (De COVID-19-pandemie in Spanje)
Leermodule 3 (A2): El buen pasado (De goeie oude tijd)
Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 60 minuten
Oefeningen
Deze oefeningen kunnen tijdens conversatielessen samen gedaan worden of als huiswerk.
Oefening 1: Vind de woorden
Instructie: Vind de woorden, markeer ze en maak zinnen met de woorden.
Antwoorden tonen Toon hintsTips
Het verleden , Verhuizen , Doorlopen , Deprimido , Besmet , Herinneren
Antwoorden
Score: 0/6
Pasar por | (Doorlopen) |
Deprimido | (Deprimido) |
Acordarse | (Herinneren) |
Contagiado | (Besmet) |
El pasado | (Het verleden) |
Cambiar de casa | (Verhuizen) |
Oefening 2: Zinnen herschikken
Instructie: De woorden in deze zinnen zijn gehusseld! Sorteer ze zodat ze weer een geldige zin vormen en vertaal.
Toon antwoorden Toon vertalingOefening 3: Vertaal en gebruik in een zin
Instructie: Vertaal en spreek het woord hardop uit. Gebruik het woord in een zin.
Toon vertaling
1.
El virus
|
(Het virus) |
2.
La pandemia
|
(De pandemie) |
3.
Acordarse
|
(Herinneren) |
4.
Deprimido
|
(Deprimido) |
5.
Contagiado
|
(Besmet) |
6.
La visita
|
(Het bezoek) |
7.
El pasado
|
(Het verleden) |
8.
Durante
|
(Gedurende) |
Oefening 4: Vertaal en maak zinnen
Instructie: Vertaal de woorden en zinnen hieronder en gebruik ze in een gesprek of tekst.
Toon antwoordenOefening 5: Conjugación verbal
Instructie: Kies het juiste woord, lees de zin hardop voor en vertaal.
Toon antwoorden Toon vertalingTrabajar (Pretérito indefinido, indicativo), Vivir (Pretérito indefinido, indicativo), Comer (Pretérito indefinido, indicativo)
1. Vosotros ... en la montaña.
2. Ayer ... una pizza en la playa.
3. Tú ... en la playa durante el verano pasado.
4. Él ... en la granja con su familia.
5. Ayer ... una aventura en el bosque.
6. Ellos ... en la recepción del hotel.
7. Tú ... en la oficina de turismo.
8. Ellos ... en el camping.
Oefening 6: De onvoltooid verleden tijd: de regelmatige werkwoorden
Instructie: Kies het juiste woord, lees de zin hardop voor en vertaal.
Toon antwoorden Toon vertalingvivisteis, hablaste, se acordó, Pasaron por, me sentí, cambió de casa, comimos, cogí, salimos, bebiste
1. Ella: Mi mejor amiga ... ayer. Ahora vive en una casa nueva.
2. Tú: Ayer me ... de algo increíble de tu pasado.
3. Tú: Por el calor enorme ... mucha agua durante el día.
4. Vosotros: Durante la pandemia ... en esta casa.
5. Nosotros: El fin de semana pasado ... en un buen restaurante.
6. Yo: Durante la pandemia ... deprimido por no poder hacer nada.
7. Yo: La semana pasada ... el coche para llegar al trabajo.
8. Ustedes: ... la pandemia sin estar contagiados por el virus.
9. Nosotras: No ... a cenar por el virus.
10. Él: Durante la visita de ayer José ... de algo importante.
Oefening 7: Vertaal en maak zinnen
Instructie: Vertaal de woorden en zinnen hieronder en gebruik ze in een gesprek of tekst.
Toon antwoorden