Venir (komen) - Presente, indicativo (Tegenwoordige tijd, aantonende wijs)

 Venir (komen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Venir - Vervoeging van Komen in het Spaans: Vervoegingstabel, voorbeelden en oefeningen in de tegenwoordige tijd, indicatief (Presente, indicativo).

Presente, indicativo (Tegenwoordige tijd, aantonende wijs)

Alle vervoegingen en tijden: Venir (komen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Lesprogramma: Spaanse les - ¿De dónde eres? (Waar kom je vandaan?)

Vervoeging van venir in de tegenwoordige tijd

Spaans Nederlands
yo vengo ik kom
tú vienes jij komt
él/ella viene hij/zij komt
nosotros/nosotras venimos wij komen
vosotros/vosotras venís jullie komen
ellos/ellas vienen zij komen

Voorbeeldzinnen

Spaans Nederlands
Yo vengo del museo de arte. Ik kom van het kunstmuseum.
Tú vienes a la exposición el viernes. Jij komt vrijdag naar de expositie.
Él viene al concierto con su amigo. Hij komt naar het concert met zijn vriend.
Nosotros venimos a ver la obra. Wij komen om het stuk te zien.
Vosotros venís a bailar a la discoteca. Jullie komen dansen in de discotheek.
Ellos vienen a escuchar al cantante. Zij komen luisteren naar de zanger.

Oefening: Werkwoordsvervoeging

Instructie: Kies de juiste vorm.

Toon vertaling Toon antwoorden

vengo, vienes, viene, venimos, venís, vienen

1.
Vosotros ... a bailar a la discoteca.
(Jullie komen dansen in de discotheek.)
2.
Yo ... del museo de arte.
(Ik kom van het kunstmuseum.)
3.
Él ... al concierto con su amigo.
(Hij komt naar het concert met zijn vriend.)
4.
Tú ... a la exposición el viernes.
(Jij komt vrijdag naar de expositie.)
5.
Ellos ... a escuchar al cantante.
(Zij komen luisteren naar de zanger.)
6.
Nosotros ... a ver la obra.
(Wij komen om het stuk te zien.)