10K+ studenten - 4.8/5

Leer met een leraar Inclusief leermaterialen Oefen conversatie

A1.38: Dagelijkse diensten

Servicios cotidianos

A1.38: Dagelijkse diensten

Leerdoelen:

  • Hablar sobre los servicios cotidianos (Praat over alledaagse diensten)
  • Servicios básicos de la ciudad (Basisstadsdiensten)
  • El participio como adjetivo y uso con "estar" (Het participium als bijvoeglijk naamwoord en gebruik met 'estar')
  • La Biblioteca Nacional de España (De Nationale Bibliotheek van Spanje)

Leermodule 6 (A1): La ciudad y el pueblo (De stad en het dorp)

Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 60 minuten

Kernwoordenschat (17)

 El hospital: Het ziekenhuis (Spaans)

El hospital está limpio.

(Het ziekenhuis is schoon.)

El hospital

(Het ziekenhuis)

 Las urgencias: De spoedeisende hulp (Spaans)

Tenemos que ir al hospital, ¡es una urgencia!

(We moeten naar het ziekenhuis, het is een noodgeval!)

Las urgencias

(De spoedeisende hulp)

 La farmacia: De apotheek (Spaans)

La farmacia está abierta hoy.

(De apotheek is vandaag open.)

La farmacia

(De apotheek)

 La escuela: De school (Spaans)

La escuela está cerrada hoy porque es un día festivo.

(De school is vandaag gesloten omdat het een feestdag is.)

La escuela

(De school)

 La oficina de correos: Het postkantoor (Spaans)

La oficina de correos está cerrada porque es domingo.

(Het postkantoor is gesloten omdat het zondag is.)

La oficina de correos

(Het postkantoor)

 La gasolinera: Het benzinestation (Spaans)

La gasolinera está cerrada hoy.

(Het tankstation is vandaag gesloten.)

La gasolinera

(Het benzinestation)

 La comisaría: Het politiebureau (Spaans)

La comisaría siempre está abierta para emergencias.

(Het politiebureau is altijd open voor noodgevallen.)

La comisaría

(Het politiebureau)

 La peluquería: De kapsalon (Spaans)

La escuela está al lado de la peluquería.

(De school is naast de kapper.)

La peluquería

(De kapsalon)

 La biblioteca: De bibliotheek (Spaans)

()

La biblioteca

(De bibliotheek)

 La oficina: Het kantoor (Spaans)

La oficina está organizada.

(Het kantoor is georganiseerd.)

La oficina

(Het kantoor)

 La universidad: De universiteit (Spaans)

La universidad está conectada con la biblioteca a través de un pasillo.

(De universiteit is verbonden met de bibliotheek via een gang.)

La universidad

(De universiteit)

 La panadería: De bakkerij (Spaans)

La panadería solo abre por las mañanas.

(De bakkerij is alleen 's ochtends open.)

La panadería

(De bakkerij)

 El gimnasio: De sportschool (Spaans)

El gimnasio está cerrado hoy.

(De sportschool is vandaag gesloten.)

El gimnasio

(De sportschool)

 La cafetería: De cafetaria (Spaans)

Laura trabaja en una cafetería.

(Laura werkt in een café.)

La cafetería

(De cafetaria)

 Usar (gebruiken) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Ellos usan ropa cómoda para pasear a la mascota.

(Zij dragen comfortabele kleding om de huisdier uit te laten.)

Usar

(Gebruiken)

 Pasar (passeren) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Yo paso los vasos a la cocina.

(Ik breng de glazen naar de keuken.)

Pasar

(Passeren)

 El banco: De bank (Spaans)

Está sentado en el banco esperando a su amigo.

(Hij zit op de bank te wachten op zijn vriend.)

El banco

(De bank)

Woordenlijst (25)

Kernwoordenschat (17): Werkwoorden: 2, Zelfstandige naamwoorden: 15,
Contextwoordenschat: 8

Spaans Nederlands
Abierta Open
Bibliotecas Bibliotheken
El banco De bank
El gimnasio De sportschool
El hospital Het ziekenhuis
La biblioteca De bibliotheek
La cafetería De cafetaria
La comisaría Het politiebureau
La escuela De school
La farmacia De apotheek
La gasolinera Het benzinestation
La oficina Het kantoor
La oficina de correos Het postkantoor
La panadería De bakkerij
La peluquería De kapsalon
La universidad De universiteit
Las urgencias De spoedeisende hulp
Pasa Kom
Pasamos Gaan wij
Pasan Zij lopen
Pasar Passeren
Usa Gebruikt
Usan Zij gebruiken
Usar Gebruiken
Uso Gebruik