Decir tu nombre
Leerdoelen:
- Di tu nombre y pregunta por el nombre de alguien (Vertel je naam en vraag naar de naam van iemand anders)
- Títulos y formas de dirigirse a las personas. (Señor, señorita,...) (Titels en manieren om mensen aan te spreken. (Meneer, mevrouw,...))
- Preséntate (Stel jezelf voor)
- El alfabeto (Het alfabet)
- La pronunciación (De uitspraak)
- Cómo presentarse en España (Hoe je je in Spanje voorstelt)
Leermodule 1 (A1): Presentarse (Jezelf voorstellen)
Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 60 minuten
Oefeningen
Deze oefeningen kunnen tijdens conversatielessen samen gedaan worden of als huiswerk.
Oefening 1: Vind de woorden
Instructie: Vind de woorden, markeer ze en maak zinnen met de woorden.
Antwoorden tonen Toon hintsTips
Zich voorstellen , De heer , De bijnaam , Hoe heet je? , Aangenaam , Zeggen
Antwoorden
Score: 0/6
Decir | (Zeggen) |
El señor | (De heer) |
El apodo | (De bijnaam) |
Presentarse | (Zich voorstellen) |
Un placer | (Aangenaam) |
¿Cómo te llamas? | (Hoe heet je?) |
Oefening 2: Zinnen herschikken
Instructie: De woorden in deze zinnen zijn gehusseld! Sorteer ze zodat ze weer een geldige zin vormen en vertaal.
Toon antwoorden Toon vertalingOefening 3: Vertaal en gebruik in een zin
Instructie: Vertaal en spreek het woord hardop uit. Gebruik het woord in een zin.
Toon vertaling
1.
Mucho gusto
|
(Aangenaam) |
2.
El señor
|
(De heer) |
3.
La señora
|
(De mevrouw) |
4.
El nombre
|
(De naam) |
5.
La chica
|
(Het meisje) |
6.
El apodo
|
(De bijnaam) |
7.
¿Cómo te llamas?
|
(Hoe heet je?) |
8.
El chico
|
(De jongen) |
Oefening 4: Vertaal en maak zinnen
Instructie: Vertaal de woorden en zinnen hieronder en gebruik ze in een gesprek of tekst.
Toon antwoordenOefening 5: Conjugación verbal
Instructie: Kies het juiste woord, lees de zin hardop voor en vertaal.
Toon antwoorden Toon vertalingLlamarse (Presente, indicativo), Presentarse (Presente, indicativo)
1. Tú ... en el concurso de talentos.
2. Nosotros ... como voluntarios.
3. Nosotros ... los rodríguez.
4. Vosotros ... los garcía.
5. Vosotros ... en la fiesta.
6. Él ... josé.
7. Ellos ... los martínez.
8. Ellos ... como los nuevos vecinos.
Oefening 8: Vertaal en maak zinnen
Instructie: Vertaal de woorden en zinnen hieronder en gebruik ze in een gesprek of tekst.
Toon antwoorden