10K+ studenten - 4.8/5

Leer met een leraar Inclusief leermaterialen Oefen conversatie

A1.2: Je naam zeggen

Decir tu nombre

A1.2: Je naam zeggen

Leerdoelen:

  • Di tu nombre y pregunta por el nombre de alguien (Vertel je naam en vraag naar de naam van iemand anders)
  • Títulos y formas de dirigirse a las personas. (Señor, señorita,...) (Titels en manieren om mensen aan te spreken. (Meneer, mevrouw,...))
  • Preséntate (Stel jezelf voor)
  • El alfabeto (Het alfabet)
  • La pronunciación (De uitspraak)
  • Cómo presentarse en España (Hoe je je in Spanje voorstelt)

Leermodule 1 (A1): Presentarse (Jezelf voorstellen)

Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 60 minuten

Oefeningen

Deze oefeningen kunnen tijdens conversatielessen samen gedaan worden of als huiswerk.

Oefening 1: Vind de woorden

Instructie: Vind de woorden, markeer ze en maak zinnen met de woorden.

Tips

Zich voorstellen , De heer , De bijnaam , Hoe heet je? , Aangenaam , Zeggen

e x m e l s e ñ o r u g j b i v u n p l a c e r s r u t q o d e c i r n p q v r x ¿ c ó m o t e l l a m a s ? e a l x v i p r e s e n t a r s e m w d r w k e l a p o d o s k y

Antwoorden

Score: 0/6

Decir (Zeggen)
El señor (De heer)
El apodo (De bijnaam)
Presentarse (Zich voorstellen)
Un placer (Aangenaam)
¿Cómo te llamas? (Hoe heet je?)

Oefening 2: Zinnen herschikken

Instructie: De woorden in deze zinnen zijn gehusseld! Sorteer ze zodat ze weer een geldige zin vormen en vertaal.

Toon vertaling
1. amigos. | los apodos | de sus | Ellos dicen
Ellos dicen los apodos de sus amigos.
(Zij zeggen de bijnamen van hun vrienden.)
2. gusto. | el señor | Martínez, mucho | Yo soy
Yo soy el señor Martínez, mucho gusto.
(Ik ben meneer Martínez, aangenaam.)
3. ayudó. | Él es | el señor | quien me
Él es el señor quien me ayudó.
(Hij is de heer die me heeft geholpen.)
4. quien me | ayudó. | Él es | el señor
Él es el señor quien me ayudó.
(Hij is de heer die me heeft geholpen.)
5. llamo | me | ana. | Yo
Yo me llamo ana.
(Ik heet Ana.)
6. chico | El | apodo. | no | tiene
El chico no tiene apodo.
(De jongen heeft geen bijnaam.)
7. un placer | Hola, yo | conocerte. | soy Alejandro,
Hola, yo soy Alejandro, un placer conocerte.
(Hallo, ik ben Alejandro, aangenaam.)

Oefening 3: Vertaal en gebruik in een zin

Instructie: Vertaal en spreek het woord hardop uit. Gebruik het woord in een zin.

Toon vertaling
1. Mucho gusto
(Aangenaam)
2. El señor
(De heer)
3. La señora
(De mevrouw)
4. El nombre
(De naam)
5. La chica
(Het meisje)
6. El apodo
(De bijnaam)
7. ¿Cómo te llamas?
(Hoe heet je?)
8. El chico
(De jongen)

Oefening 4: Vertaal en maak zinnen

Instructie: Vertaal de woorden en zinnen hieronder en gebruik ze in een gesprek of tekst.

1. Ellos dicen los apodos de sus amigos.
Zij zeggen de bijnamen van hun vrienden.
2. Yo soy el señor Martínez, mucho gusto.
Ik ben meneer Martínez, aangenaam.
3. Él es el señor quien me ayudó.
Hij is de heer die me heeft geholpen.
4. Él es el señor quien me ayudó.
Hij is de heer die me heeft geholpen.
5. Yo me llamo ana.
Ik heet Ana.
6. El chico no tiene apodo.
De jongen heeft geen bijnaam.
7. Hola, yo soy Alejandro, un placer conocerte.
Hallo, ik ben Alejandro, aangenaam.
8. Nosotros decimos lo mismo.
Wij zeggen hetzelfde.

Oefening 5: Conjugación verbal

Instructie: Kies het juiste woord, lees de zin hardop voor en vertaal.

Toon antwoorden Toon vertaling

Llamarse (Presente, indicativo), Presentarse (Presente, indicativo)

1. Tú ... en el concurso de talentos.

Tú te presentas en el concurso de talentos.
(Je doet mee aan de talentenjacht.)

2. Nosotros ... como voluntarios.

Nosotros nos presentamos como voluntarios.
(Wij stellen ons voor als vrijwilligers.)

3. Nosotros ... los rodríguez.

Nosotros nos llamamos los rodríguez.
(Wij heten de Rodríguez.)

4. Vosotros ... los garcía.

Vosotros os llamáis los garcía.
(Jullie heten de Garcías.)

5. Vosotros ... en la fiesta.

Vosotros os presentáis en la fiesta.
(Jullie stellen jezelf voor op het feest.)

6. Él ... josé.

Él se llama josé.
(Hij heet José.)

7. Ellos ... los martínez.

Ellos se llaman los martínez.
(Zij heten de Martínez.)

8. Ellos ... como los nuevos vecinos.

Ellos se presentan como los nuevos vecinos.
(Zij noemen zich de nieuwe buren.)

Oefening 8: Vertaal en maak zinnen

Instructie: Vertaal de woorden en zinnen hieronder en gebruik ze in een gesprek of tekst.

1. Ik heet Ana.
Yo me llamo ana.
2. Wij zeggen hetzelfde.
Nosotros decimos lo mismo.
3. De jongen heeft geen bijnaam.
El chico no tiene apodo.
4. Hallo, ik ben Alejandro, aangenaam.
Hola, yo soy Alejandro, un placer conocerte.
5. Ik ben meneer Martínez, aangenaam.
Yo soy el señor Martínez, mucho gusto.
6. Zij zeggen de bijnamen van hun vrienden.
Ellos dicen los apodos de sus amigos.
7. Hij is de heer die me heeft geholpen.
Él es el señor quien me ayudó.
8. Hij is de heer die me heeft geholpen.
Él es el señor quien me ayudó.