10K+ studenten - 4.8/5

Leer met een leraar Inclusief leermaterialen Oefen conversatie

A1.1: Groeten en afscheid

Saludos y Despedidas

A1.1: Groeten en afscheid

Leerdoelen:

  • Saludos básicos y despedidas. (Basisbegroetingen en afscheidsgroeten.)
  • Los pronombres personales (de sujeto) (De persoonlijke voornaamwoorden (onderwerp))
  • Saludos - informales y formales (Groeten - informeel en formeel)

Leermodule 1 (A1): Presentarse (Jezelf voorstellen)

Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 60 minuten

Oefeningen

Deze oefeningen kunnen tijdens conversatielessen samen gedaan worden of als huiswerk.

Oefening 1: Vind de woorden

Instructie: Vind de woorden, markeer ze en maak zinnen met de woorden.

Tips

Zijn , Zijn , Hallo , Hoe gaat het? , Bedankt , Goedemorgen

e x m s e r u g j b i v g r a c i a s s r u t q o b u e n o s d í a s n p q v r x ¿ q u é t a l ? e a l x v i e s t a r m w d r w k h o l a s k y

Antwoorden

Score: 0/6

¿Qué tal? (Hoe gaat het?)
Hola (Hallo)
Estar (Zijn)
Ser (Zijn)
Gracias (Bedankt)
Buenos días (Goedemorgen)

Oefening 2: Zinnen herschikken

Instructie: De woorden in deze zinnen zijn gehusseld! Sorteer ze zodat ze weer een geldige zin vormen en vertaal.

Toon vertaling
1. estás? | noches, | ¿cómo | Buenas
Buenas noches, ¿cómo estás?
(Goedenavond, hoe gaat het?)
2. días, | Hola, | estás? | buenos | ¿cómo
Hola, buenos días, ¿cómo estás?
(Hallo, goedemorgen, hoe gaat het?)
3. María. | Hasta | luego,
Hasta luego, María.
(Tot ziens, María.)
4. vemos | mañana. | Gracias, | nos
Gracias, nos vemos mañana.
(Bedankt, tot morgen.)
5. ¿qué | tal? | Hola,
Hola, ¿qué tal?
(Hallo, hoe gaat het?)
6. es | Él | amigo. | mi
Él es mi amigo.
(Hij is mijn vriend.)
7. vemos | mañana. | Adiós, | nos
Adiós, nos vemos mañana.
(Dag, we zien elkaar morgen.)

Oefening 3: Vertaal en gebruik in een zin

Instructie: Vertaal en spreek het woord hardop uit. Gebruik het woord in een zin.

Toon vertaling
1. Estar
(Zijn)
2. Hasta luego
(Tot ziens)
3. Despedirse
(Zich afscheid nemen)
4. Buenas noches
(Goedenacht)
5. Buenos días
(Goedemorgen)
6. Encantado
(Aangenaam)
7. Buenas tardes
(Goedemiddag)
8. ¿Cómo estás?
(Hoe gaat het?)

Oefening 4: Vertaal en maak zinnen

Instructie: Vertaal de woorden en zinnen hieronder en gebruik ze in een gesprek of tekst.

1. Buenas noches, ¿cómo estás?
Goedenavond, hoe gaat het?
2. Hola, buenos días, ¿cómo estás?
Hallo, goedemorgen, hoe gaat het?
3. Hasta luego, María.
Tot ziens, María.
4. Gracias, nos vemos mañana.
Bedankt, tot morgen.
5. Hola, ¿qué tal?
Hallo, hoe gaat het?
6. Él es mi amigo.
Hij is mijn vriend.
7. Adiós, nos vemos mañana.
Dag, we zien elkaar morgen.
8. Nos vemos mañana, ¡hasta luego!
Tot morgen, tot ziens!

Oefening 5: Conjugación verbal

Instructie: Kies het juiste woord, lees de zin hardop voor en vertaal.

Toon antwoorden Toon vertaling

Estar (Presente, indicativo), Ser (Presente, indicativo)

1. Vosotros ... estudiantes.

Vosotros sois estudiantes.
(Jullie zijn studenten.)

2. Él ... mi amigo.

Él es mi amigo.
(Hij is mijn vriend.)

3. Ellos ... de vacaciones.

Ellos están de vacaciones.
(Zij zijn op vakantie.)

4. Nosotros ... felices.

Nosotros somos felices.
(Wij zijn gelukkig.)

5. Ellos ... doctores.

Ellos son doctores.
(Zij zijn dokters.)

6. Tú ... muy cansado.

Tú estás muy cansado.
(Jij bent erg moe.)

7. Yo ... profesor.

Yo soy profesor.
(Ik ben een leraar.)

8. Vosotros ... en casa.

Vosotros estáis en casa.
(Jullie zijn thuis.)

Oefening 6: De persoonlijke voornaamwoorden (onderwerp)

Instructie: Kies het juiste woord, lees de zin hardop voor en vertaal.

Toon antwoorden Toon vertaling

Ellas, Yo, Ella, Él, Nosotras, Vosotros, Usted, Tú, Ellos, Nosotros

1. ... es mi amiga.

Ella es mi amiga.
(Zij is mijn vriendin.)

2. ... eres mi amigo.

Tú eres mi amigo.
(Jij bent mijn vriend.)

3. ... es simpático.

Él es simpático.
(Hij is vriendelijk.)

4. ... son hermanos.

Ellos son hermanos.
(Zij zijn broers.)

5. ... hablo español.

Yo hablo español.
(Ik spreek Spaans.)

6. ... hablamos español.

Nosotros hablamos español.
(Wij spreken Spaans.)

7. ... somos amigas.

Nosotras somos amigas.
(Wij zijn vriendinnen.)

8. ... sois estudiantes.

Vosotros sois estudiantes.
(Jullie zijn studenten.)

9. ... es mi profesor.

Usted es mi profesor.
(U bent mijn leraar.)

10. ... son amables.

Ellas son amables.
(Zij zijn aardig.)

Oefening 7: Vertaal en maak zinnen

Instructie: Vertaal de woorden en zinnen hieronder en gebruik ze in een gesprek of tekst.

1. Hallo, goedemorgen, hoe gaat het?
Hola, buenos días, ¿cómo estás?
2. Bedankt, tot morgen.
Gracias, nos vemos mañana.
3. Hij is mijn vriend.
Él es mi amigo.
4. Goedenavond, hoe gaat het?
Buenas noches, ¿cómo estás?
5. Tot ziens, María.
Hasta luego, María.
6. Dag, we zien elkaar morgen.
Adiós, nos vemos mañana.
7. Tot morgen, tot ziens!
Nos vemos mañana, ¡hasta luego!
8. Hallo, hoe gaat het?
Hola, ¿qué tal?