Crecer (groeien) - Pretérito pluscuamperfecto, indicativo (Voltooid verleden tijd, aantonende wijs)

 Crecer (groeien) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Crecer - Vervoeging van Groeien in het Spaans: Vervoegingstabel, voorbeelden en oefeningen in de voltooid verleden tijd, aantonende wijs (Pretérito pluscuamperfecto, indicativo).

Pretérito pluscuamperfecto, indicativo (Voltooid verleden tijd, aantonende wijs)

Alle vervoegingen en tijden: Crecer (groeien) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Lesprogramma: Spaanse les - Legado y homenaje (Erfenis en eerbetoon)

Vervoeging van crecer in de Pretérito Pluscuamperfecto

Spaans Nederlands
yo había crecido ik had gegroeid
tú habías crecido jij was gegroeid
él/ella había crecido hij/zij had gegroeid
nosotros/nosotras habíamos crecido wij waren gegroeid
vosotros/vosotras habíais crecido jullie waren gegroeid
ellos/ellas habían crecido zij hadden gegroeid

Voorbeeldzinnen

Spaans Nederlands
Cuando me enteré de la noticia, ya había crecido mi interés por el tema. Toen ik het nieuws hoorde, was mijn interesse in het onderwerp al gegroeid.
Antes de que llegaras, habías crecido mucho como persona. Voordat je aankwam, was je veel gegroeid als persoon.
Ella había crecido en un ambiente muy estable y seguro. Zij was opgegroeid in een zeer stabiele en veilige omgeving.
Nos enteramos de que habíamos crecido en la misma ciudad. We hadden gehoord dat we in dezelfde stad waren opgegroeid.
Cuando nos vimos, ya habíais crecido desde la última vez. Toen we elkaar zagen, waren jullie al gegroeid sinds de laatste keer.
Ellos habían crecido juntos y siempre tenían muchas historias que contar. Zij waren samen opgegroeid en hadden altijd veel verhalen te vertellen.

Oefening: Werkwoordsvervoeging

Instructie: Kies de juiste vorm.

Toon vertaling Toon antwoorden

habías crecido, habían crecido, habíais crecido, habíamos crecido, había crecido

1.
Antes de que llegaras, ... mucho como persona.
(Voordat je aankwam, was je veel gegroeid als persoon.)
2.
Ella ... en un ambiente muy estable y seguro.
(Zij was opgegroeid in een zeer stabiele en veilige omgeving.)
3.
Cuando nos vimos, ya ... desde la última vez.
(Toen we elkaar zagen, waren jullie al gegroeid sinds de laatste keer.)
4.
Nos enteramos de que ... en la misma ciudad.
(We hadden gehoord dat we in dezelfde stad waren opgegroeid.)
5.
Cuando me enteré de la noticia, ya ... mi interés por el tema.
(Toen ik het nieuws hoorde, was mijn interesse in het onderwerp al gegroeid.)
6.
Ellos ... juntos y siempre tenían muchas historias que contar.
(Zij waren samen opgegroeid en hadden altijd veel verhalen te vertellen.)