Crecer (groeien) - Pretérito pluscuamperfecto, indicativo (Voltooid verleden tijd, aantonende wijs) Delen Gekopieerd!

Crecer - Vervoeging van Groeien in het Spaans: Vervoegingstabel, voorbeelden en oefeningen in de voltooid verleden tijd, aantonende wijs (Pretérito pluscuamperfecto, indicativo).
Pretérito pluscuamperfecto, indicativo (Voltooid verleden tijd, aantonende wijs)
Alle vervoegingen en tijden: Crecer (groeien) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen
Lesprogramma: Spaanse les - Legado y homenaje (Erfenis en eerbetoon)
Vervoeging van crecer in de Pretérito Pluscuamperfecto
Spaans | Nederlands |
---|---|
yo había crecido | ik had gegroeid |
tú habías crecido | jij was gegroeid |
él/ella había crecido | hij/zij had gegroeid |
nosotros/nosotras habíamos crecido | wij waren gegroeid |
vosotros/vosotras habíais crecido | jullie waren gegroeid |
ellos/ellas habían crecido | zij hadden gegroeid |
Voorbeeldzinnen
Spaans | Nederlands |
---|---|
Cuando me enteré de la noticia, ya había crecido mi interés por el tema. | Toen ik het nieuws hoorde, was mijn interesse in het onderwerp al gegroeid. |
Antes de que llegaras, habías crecido mucho como persona. | Voordat je aankwam, was je veel gegroeid als persoon. |
Ella había crecido en un ambiente muy estable y seguro. | Zij was opgegroeid in een zeer stabiele en veilige omgeving. |
Nos enteramos de que habíamos crecido en la misma ciudad. | We hadden gehoord dat we in dezelfde stad waren opgegroeid. |
Cuando nos vimos, ya habíais crecido desde la última vez. | Toen we elkaar zagen, waren jullie al gegroeid sinds de laatste keer. |
Ellos habían crecido juntos y siempre tenían muchas historias que contar. | Zij waren samen opgegroeid en hadden altijd veel verhalen te vertellen. |
Oefening: Werkwoordsvervoeging
Instructie: Kies de juiste vorm.
habías crecido, habían crecido, habíais crecido, habíamos crecido, había crecido
1.
Antes de que llegaras, ... mucho como persona.
(Voordat je aankwam, was je veel gegroeid als persoon.)
2.
Ella ... en un ambiente muy estable y seguro.
(Zij was opgegroeid in een zeer stabiele en veilige omgeving.)
3.
Cuando nos vimos, ya ... desde la última vez.
(Toen we elkaar zagen, waren jullie al gegroeid sinds de laatste keer.)
4.
Nos enteramos de que ... en la misma ciudad.
(We hadden gehoord dat we in dezelfde stad waren opgegroeid.)
5.
Cuando me enteré de la noticia, ya ... mi interés por el tema.
(Toen ik het nieuws hoorde, was mijn interesse in het onderwerp al gegroeid.)
6.
Ellos ... juntos y siempre tenían muchas historias que contar.
(Zij waren samen opgegroeid en hadden altijd veel verhalen te vertellen.)