B1.38: Verhuizen

Trasladarse

Luister- en leesmateriaal

Oefen woordenschat in context met echte materialen.

B1.38.1 Diálogo

¿Mudarse al extranjero? Una decisión importante

Verhuizen naar het buitenland? Een belangrijke beslissing


B1.38.2 Cultura

Autónomo vs. empleado: ventajas y desafíos

Zelfstandige versus werknemer: voordelen en uitdagingen


Woordenschat (10)

 Cambiar de casa: Verhuizen (Spaans)

Cambiar de casa

Show

Verhuizen Show

 La matrícula: De inschrijving (Spaans)

La matrícula

Show

De inschrijving Show

 El compañero de trabajo: De werkcollega (Spaans)

El compañero de trabajo

Show

De werkcollega Show

 Las horas extra: De overuren (Spaans)

Las horas extra

Show

De overuren Show

 A cargo de la empresa: Onder verantwoordelijkheid van het bedrijf (Spaans)

A cargo de la empresa

Show

Onder verantwoordelijkheid van het bedrijf Show

 La posibilidad de promoción: De mogelijkheid van promotie (Spaans)

La posibilidad de promoción

Show

De mogelijkheid van promotie Show

 El aumento: De verhoging (Spaans)

El aumento

Show

De verhoging Show

 Ascender (stijgen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Ascender

Show

Stijgen Show

 Ofrecer (aanbieden) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Ofrecer

Show

Aanbieden Show

 El traslado: De verhuizing (Spaans)

El traslado

Show

De verhuizing Show

Oefeningen

Deze oefeningen kunnen tijdens conversatielessen samen gedaan worden of als huiswerk.

Oefening 1: Adverbios relativos e interrogativos: dónde, cuándo y cómo

Instructie: Vul het juiste woord in.

Grammatica: Betrekkelijke en vragende bijwoorden: dónde, cuándo en cómo

Toon vertaling Toon antwoorden

donde, Dónde, como, Cuándo, Cómo, cuando, cómo

1. Comparación:
Los compañeros de trabajo son ... amigos cercanos.
(Collega's zijn als goede vrienden.)
2. Manera:
¿... te preparas para mudarte a una ciudad nueva?
(Hoe bereid je je voor op een verhuizing naar een nieuwe stad?)
3. Tiempo:
El día ... firmaron el contrato fue muy emocionante.
(De dag dat ze het contract tekenden was erg spannend.)
4. Lugar:
¿... vives ahora y cómo es tu vecindario?
(Waar woon je nu en hoe is je buurt?)
5. Manera:
Explicó ... organizar las horas extra para aprovechar el tiempo.
(Hij legde uit hoe je overuren kunt organiseren om de tijd optimaal te benutten.)
6. Lugar:
El lugar ... encontramos casa está cerca del transporte público.
(De plaats waar we het huis vinden, is dicht bij het openbaar vervoer.)
7. Tiempo:
¿... piensas completar la matrícula en la universidad?
(Wanneer denk je je inschrijving aan de universiteit te voltooien?)
8. Lugar:
El lugar ... vive mi compañero de trabajo es muy tranquilo.
(De plaats waar mijn collega woont is erg rustig.)

Grammatica

We geven toe dat het niet het meest opwindende is, maar het is absoluut essentieel (en we beloven dat het zich zal terugbetalen)!

B1.38.3 Gramática

Adverbios relativos e interrogativos: dónde, cuándo y cómo

Betrekkelijke en vragende bijwoorden: dónde, cuándo en cómo


Zie je geen vooruitgang als je alleen studeert? Bestudeer dit materiaal met een gecertificeerde docent!

Wil je vandaag Spaans oefenen? Dat is mogelijk! Neem vandaag nog contact op met een van onze docenten.

Schrijf je nu in!

Deze lessen zouden niet mogelijk zijn zonder onze geweldige partners🙏