10K+ studenten - 4.8/5

Leer met een leraar Inclusief leermaterialen Oefen conversatie

A2.24: Op uitwisseling gaan

Realizando un intercambio

A2.24: Op uitwisseling gaan

Leerdoelen:

  • Habla sobre hacer un intercambio (Praat over het doen van een uitwisseling)
  • Organizar tu estancia en el extranjero (Je verblijf in het buitenland organiseren)
  • Expresar lo positivo y lo negativo (Het positieve en het negatieve uitdrukken)
  • Intercambio universitario en España: los destinos más buscados (Universitaire uitwisseling in Spanje: de meest populaire bestemmingen)

Leermodule 4 (A2): Trabajar y estudiar (Werk en studie)

Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 60 minuten

Werkwoordvervoegingstabellen

Confirmar (bevestigen)

Oefeningen en voorbeeldzinnen

  • yo he confirmado ik heb bevestigd
  • tú has confirmado jij hebt bevestigd
  • él/ella ha confirmado hij/zij heeft bevestigd
  • nosotros/nosotras hemos confirmado wij hebben bevestigd
  • vosotros/vosotras habéis confirmado jullie hebben bevestigd
  • ellos/ellas han confirmado zij hebben bevestigd

Confirmar (bevestigen)

Oefeningen en voorbeeldzinnen

  • yo confirmé ik bevestigde
  • tú confirmaste jij bevestigde
  • él/ella confirmó hij/zij bevestigde
  • nosotros/nosotras confirmamos wij bevestigden
  • vosotros/vosotras confirmasteis jullie bevestigden
  • ellos/ellas confirmaron zij bevestigden

Oefening: Werkwoordsvervoeging

Instructie: Kies het juiste woord, lees de zin hardop voor en vertaal.

Toon antwoorden Toon vertaling

Confirmar (Pretérito indefinido, indicativo), Confirmar (Pretérito perfecto, indicativo)

1. Vosotros ... la reserva del vuelo.

Vosotros habéis confirmado la reserva del vuelo.
(Jullie hebben de vluchtreservering bevestigd.)

2. Nosotros ... que la excursión al bosque fue divertida.

Nosotros confirmamos que la excursión al bosque fue divertida.
(We hebben bevestigd dat het bosuitje leuk was.)

3. Yo ... la reserva en el camping.

Yo he confirmado la reserva en el camping.
(Ik heb de reservering op de camping bevestigd.)

4. Él ... la salida del grupo al campo.

Él confirmó la salida del grupo al campo.
(Hij heeft de vertrek van de groep naar het veld bevestigd.)

5. Tú ... tu participación en la excursión.

Tú has confirmado tu participación en la excursión.
(Je hebt je deelname aan de excursie bevestigd.)

6. Ella ... la compra de la maleta.

Ella ha confirmado la compra de la maleta.
(Zij heeft de aankoop van de koffer bevestigd.)

7. Vosotros ... que la agencia de viajes estaba cerrada.

Vosotros confirmasteis que la agencia de viajes estaba cerrada.
(Jullie bevestigden dat het reisbureau gesloten was.)

8. Nosotros ... la visita a la oficina de turismo.

Nosotros hemos confirmado la visita a la oficina de turismo.
(Wij hebben het bezoek aan het toerismekantoor bevestigd.)

9. Tú ... que el vuelo no estaba cancelado.

Tú confirmaste que el vuelo no estaba cancelado.
(Jij bevestigde dat de vlucht niet geannuleerd was.)

10. Ellos ... que se registraron en el hostal.

Ellos confirmaron que se registraron en el hostal.
(Zij hebben bevestigd dat zij zich in het hostel hebben geregistreerd.)