10K+ studenten - 4.8/5

Leer met een leraar Inclusief leermaterialen Oefen conversatie

A2.2: Je bagage pakken

Hacer tu equipaje

A2.2: Je bagage pakken

Leerdoelen:

  • Hacer la maleta (De bagage inpakken)
  • Vocabulario sobre lo que hay en tu equipaje (Woordenschat over wat er in je bagage zit)
  • Verbos irregulares en el pretérito perfecto (Onregelmatige werkwoorden in de voltooid tegenwoordige tijd)
  • ¿Qué lleva un peregrino en la mochila? (Wat neemt een pelgrim mee in de rugzak?)

Leermodule 1 (A2): Viajar: ¡A lo desconocido! (Reizen: op avontuur!)

Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 60 minuten

Oefeningen

Deze oefeningen kunnen tijdens conversatielessen samen gedaan worden of als huiswerk.

Oefening 1: Vind de woorden

Instructie: Vind de woorden, markeer ze en maak zinnen met de woorden.

Tips

De handdoek , Het ondergoed , De koffer , De bikini , De zonnebril , Vullen

e x m l a r o p a i n t e r i o r u g j b i v l a s g a f a s d e s o l s r u t q o l l e n a r n p q v r x e l b i q u i n i e a l x v i l a t o a l l a m w d r w k l a m a l e t a s k y

Antwoorden

Score: 0/6

Las gafas de sol (De zonnebril)
El biquini (De bikini)
La ropa interior (Het ondergoed)
La maleta (De koffer)
Llenar (Vullen)
La toalla (De handdoek)

Oefening 2: Zinnen herschikken

Instructie: De woorden in deze zinnen zijn gehusseld! Sorteer ze zodat ze weer een geldige zin vormen en vertaal.

Toon vertaling
1. excursión guiada. | las mochilas | para la | Hemos llenado
Hemos llenado las mochilas para la excursión guiada.
(We hebben de rugzakken voor de begeleide excursie ingepakt.)
2. del viaje. | deshecho los | bolsos después | Peter ha
Peter ha deshecho los bolsos después del viaje.
(Peter heeft de tassen uitgepakt na de reis.)
3. el viaje. | Tengo que | comprar un | bañador para
Tengo que comprar un bañador para el viaje.
(Ik moet een zwembroek kopen voor de reis.)
4. nuevas para | el viaje. | Hemos comprado | unas gorras
Hemos comprado unas gorras nuevas para el viaje.
(We hebben nieuwe petten gekocht voor de reis.)
5. biquini. | He llenado | y tu | con mi | ropa interior | la maleta
He llenado la maleta con mi ropa interior y tu biquini.
(Ik heb de koffer gevuld met mijn ondergoed en jouw bikini.)
6. bañadores nuevos | maletas. | Compramos unos | antes de | llenar nuestras
Compramos unos bañadores nuevos antes de llenar nuestras maletas.
(We hebben een paar nieuwe zwembroeken gekocht voordat we onze koffers vulden.)
7. con la | He llenado | la maleta | el biquini. | toalla y
He llenado la maleta con la toalla y el biquini.
(Ik heb de koffer gevuld met de handdoek en de bikini.)

Oefening 3: Vertaal en gebruik in een zin

Instructie: Vertaal en spreek het woord hardop uit. Gebruik het woord in een zin.

Toon vertaling
1. La ropa interior
(Het ondergoed)
2. Llenar
(Vullen)
3. La gorra
(De pet)
4. Deshacer
(Uitpakken)
5. La mochila
(De rugzak)
6. Las gafas de sol
(De zonnebril)
7. La toalla
(De handdoek)
8. El biquini
(De bikini)

Oefening 4: Vertaal en maak zinnen

Instructie: Vertaal de woorden en zinnen hieronder en gebruik ze in een gesprek of tekst.

1. Hemos llenado las mochilas para la excursión guiada.
We hebben de rugzakken voor de begeleide excursie ingepakt.
2. Peter ha deshecho los bolsos después del viaje.
Peter heeft de tassen uitgepakt na de reis.
3. Tengo que comprar un bañador para el viaje.
Ik moet een zwembroek kopen voor de reis.
4. Hemos comprado unas gorras nuevas para el viaje.
We hebben nieuwe petten gekocht voor de reis.
5. He llenado la maleta con mi ropa interior y tu biquini.
Ik heb de koffer gevuld met mijn ondergoed en jouw bikini.
6. Compramos unos bañadores nuevos antes de llenar nuestras maletas.
We hebben een paar nieuwe zwembroeken gekocht voordat we onze koffers vulden.
7. He llenado la maleta con la toalla y el biquini.
Ik heb de koffer gevuld met de handdoek en de bikini.
8. Tú has llenado todos los datos para la excursión.
Je hebt alle gegevens voor de excursie ingevuld.

Oefening 5: Conjugación verbal

Instructie: Kies het juiste woord, lees de zin hardop voor en vertaal.

Toon antwoorden Toon vertaling

Poner (Pretérito perfecto, indicativo), Hacer (Pretérito perfecto, indicativo)

1. Yo ... la maleta para el vuelo de mañana.

Yo he hecho la maleta para el vuelo de mañana.
(Ik heb de koffer gepakt voor de vlucht van morgen.)

2. Vosotros ... las maletas en el bus de la excursión.

Vosotros habéis puesto las maletas en el bus de la excursión.
(Jullie hebben de koffers in de excursiebus gezet.)

3. Nosotras ... planes para viajar en avión este verano.

Nosotras hemos hecho planes para viajar en avión este verano.
(Wij hebben plannen gemaakt om deze zomer met het vliegtuig te reizen.)

4. Ellas ... muchas excursiones desde temprano.

Ellas han hecho muchas excursiones desde temprano.
(Zij hebben al vroeg veel uitstapjes gemaakt.)

5. Él ... una excursión hasta la montaña.

Él ha hecho una excursión hasta la montaña.
(Hij heeft een excursie naar de berg gemaakt.)

6. Tú ... una excursion en la ciudad con el guía turístico.

Tú has hecho una excursion en la ciudad con el guía turístico.
(Je hebt een excursie in de stad gemaakt met de gids.)

7. Él ... el plan de viaje en la mesa.

Él ha puesto el plan de viaje en la mesa.
(Hij heeft het reisplan op tafel gelegd.)

8. Tú ... los billetes de avión sobre la mesa.

Tú has puesto los billetes de avión sobre la mesa.
(Je hebt de vliegtickets op de tafel gelegd.)

Oefening 6: Onregelmatige werkwoorden in de voltooid tegenwoordige tijd

Instructie: Kies het juiste woord, lees de zin hardop voor en vertaal.

Toon antwoorden Toon vertaling

vuelto, dicho, puesto, hecho, muerto, visto, abierto, cubierto, roto, escrito

1. Decir: ¡Te he ... toda la verdad!

¡Te he dicho toda la verdad!
(Ik heb je de hele waarheid verteld!)

2. Volver: ¿Has ... ya de vacaciones?

¿Has vuelto ya de vacaciones?
(Ben je al terug van vakantie?)

3. Poner: ¿Quién ha ... aquí esta toalla?

¿Quién ha puesto aquí esta toalla?
(Wie heeft hier deze handdoek neergezet?)

4. Ver: No he ... tu bolso.

No he visto tu bolso.
(Ik heb je tas niet gezien.)

5. Romper: Alguien ha ... mis gafas de sol.

Alguien ha roto mis gafas de sol.
(Iemand heeft mijn zonnebril kapotgemaakt.)

6. Hacer: Carla y Pablo todavía no han ... sus maletas.

Carla y Pablo todavía no han hecho sus maletas.
(Carla en Pablo hebben hun koffers nog niet ingepakt.)

7. Escribir: ¿Quién ha ... esto?

¿Quién ha escrito esto?
(Wie heeft dit geschreven?)

8. Abrir: Ellas han ... la mochila.

Ellas han abierto la mochila.
(Zij hebben de rugzak geopend.)

9. Cubrir: Nosotras nos hemos ... porque hace frío.

Nosotras nos hemos cubierto porque hace frío.
(Wij hebben ons bedekt omdat het koud is.)

10. Morir: Tranquila que nadie ha ....

Tranquila que nadie ha muerto.
(Rustig, niemand is overleden.)

Oefening 7: Vertaal en maak zinnen

Instructie: Vertaal de woorden en zinnen hieronder en gebruik ze in een gesprek of tekst.

1. Peter heeft de tassen uitgepakt na de reis.
Peter ha deshecho los bolsos después del viaje.
2. We hebben een paar nieuwe zwembroeken gekocht voordat we onze koffers vulden.
Compramos unos bañadores nuevos antes de llenar nuestras maletas.
3. We hebben de rugzakken voor de begeleide excursie ingepakt.
Hemos llenado las mochilas para la excursión guiada.
4. Ik heb de koffer gevuld met de handdoek en de bikini.
He llenado la maleta con la toalla y el biquini.
5. Ik heb de koffer gevuld met mijn ondergoed en jouw bikini.
He llenado la maleta con mi ropa interior y tu biquini.
6. We hebben nieuwe petten gekocht voor de reis.
Hemos comprado unas gorras nuevas para el viaje.
7. Je hebt alle gegevens voor de excursie ingevuld.
Tú has llenado todos los datos para la excursión.
8. Ik moet een zwembroek kopen voor de reis.
Tengo que comprar un bañador para el viaje.