10K+ studenten - 4.8/5

Leer met een leraar Inclusief leermaterialen Oefen conversatie

A2.1: Vakantieplannen

Planes de vacaciones

A2.1: Vakantieplannen

Leerdoelen:

  • Describe tus planes para las vacaciones (Beschrijf je vakantieplannen)
  • Vocabulario de viaje (Reiswoordenschat)
  • Preposiciones: "desde" y "hasta" (Voorzetsels: "desde" en "hasta")
  • Viajar a las Islas Baleares: Mallorca e Ibiza (Reizen naar de Balearen: Mallorca en Ibiza)

Leermodule 1 (A2): Viajar: ¡A lo desconocido! (Reizen: op avontuur!)

Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 60 minuten

Werkwoordvervoegingstabellen

Quedar (afspreken)

Oefeningen en voorbeeldzinnen

  • yo he quedado ik heb afgesproken
  • tú has quedado jij hebt afgesproken
  • él/ella ha quedado hij heeft afgesproken
  • nosotros/nosotras hemos quedado wij hebben afgesproken
  • vosotros/vosotras habéis quedado jullie hebben afgesproken
  • ellos/ellas han quedado zij hebben afgesproken

Ir (gaan)

Oefeningen en voorbeeldzinnen

  • yo he ido ik ben gegaan
  • tú has ido jij bent gegaan
  • él/ella ha ido hij/zij is gegaan
  • nosotros/nosotras hemos ido wij zijn gegaan
  • vosotros/vosotras habéis ido jullie zijn gegaan
  • ellos/ellas han ido zij zijn gegaan

Oefening: Werkwoordsvervoeging

Instructie: Kies het juiste woord, lees de zin hardop voor en vertaal.

Toon antwoorden Toon vertaling

Quedar (Pretérito perfecto, indicativo), Ir (Pretérito perfecto, indicativo)

1. Yo ... con mis amigos en el parque.

Yo he quedado con mis amigos en el parque.
(Ik heb met mijn vrienden in het park afgesproken.)

2. Hoy yo ... al supermercado.

Hoy yo he ido al supermercado.
(Vertaling laden...)

3. Nosotros ... a la playa este fin de semana.

Nosotros hemos ido a la playa este fin de semana.
(We hebben dit weekend op het strand ontmoet.)

4. Él ... con su novia esta tarde.

Él ha quedado con su novia esta tarde.
(Hij heeft vanmiddag met zijn vriendin afgesproken.)

5. ¿Vosotros ... al cine anoche?

¿Vosotros habéis ido al cine anoche?
(Zijn jullie gisteravond naar de bioscoop geweest?)

6. Ellas ... al museo para la excursión.

Ellas han ido al museo para la excursión.
(Zij zijn naar het museum gegaan voor de excursie.)

7. Ellos ... en el restaurante.

Ellos han quedado en el restaurante.
(Zij hebben afgesproken in het restaurant.)

8. Tú ... en casa para estudiar.

Tú has quedado en casa para estudiar.
(Je bent thuis gebleven om te studeren.)

9. Él ... a la biblioteca para estudiar.

Él ha ido a la biblioteca para estudiar.
(Hij is naar de bibliotheek gegaan om te studeren.)

10. Vosotros ... para cenar juntos.

Vosotros habéis quedado para cenar juntos.
(Jullie hebben afgesproken om samen te eten.)