Ir (gaan) - Pretérito perfecto, indicativo (Voltooid tegenwoordige tijd, aantonende wijs) Delen Gekopieerd!

Ir - Vervoegen van Gaan in het Spaans: Vervoegingstabel, voorbeelden en oefeningen in de voltooid tegenwoordige tijd, aantonende wijs (Pretérito perfecto, indicativo).
Pretérito perfecto, indicativo (Voltooid tegenwoordige tijd, aantonende wijs)
Alle vervoegingen en tijden: Ir (gaan) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen
Lesprogramma: Spaanse les - Estaciones, meses y partes del año. (Seizoenen, maanden en delen van het jaar)
Vervoeging van ir in de Pretérito Perfecto
Spaans | Nederlands |
---|---|
(yo) he ido | ik ben gegaan |
(tú) has ido | jij bent gegaan |
(él/ella) ha ido | hij/zij is gegaan |
(nosotros/nosotras) hemos ido | wij zijn gegaan |
(vosotros/vosotras) habéis ido | jullie zijn gegaan |
(ellos/ellas) han ido | zij zijn gegaan |
Voorbeeldzinnen
Spaans | Nederlands |
---|---|
He ido a la comisaría para denunciar el robo. | Ik ben naar het politiebureau gegaan om de diefstal aan te geven. |
Has ido a la embajada a pedir ayuda urgente. | Je bent naar de ambassade gegaan om dringende hulp te vragen. |
Ha ido a comprobar la dirección en la página web. | Hij is de adres op de website gaan controleren. |
Hemos ido a mirar un mapa para no perdernos. | We zijn een kaart gaan bekijken zodat we niet verdwalen. |
Habéis ido a preguntar por el seguro de viaje. | Jullie zijn gegaan om te informeren naar de reisverzekering. |
Han ido a la comisaría tras gastar dinero perdido. | Ze zijn naar het politiebureau gegaan nadat ze geld hadden uitgegeven dat ze hadden verloren. |
Oefening: Werkwoordsvervoeging
Instructie: Kies de juiste vorm.
he ido, has ido, ha ido, hemos ido, habéis ido, han ido
1.
... a la embajada a pedir ayuda urgente.
(Je bent naar de ambassade gegaan om dringende hulp te vragen.)
2.
... a la comisaría para denunciar el robo.
(Ik ben naar het politiebureau gegaan om de diefstal aan te geven.)
3.
... a la comisaría tras gastar dinero perdido.
(Ze zijn naar het politiebureau gegaan nadat ze geld hadden uitgegeven dat ze hadden verloren.)
4.
... a mirar un mapa para no perdernos.
(We zijn een kaart gaan bekijken zodat we niet verdwalen.)
5.
... a preguntar por el seguro de viaje.
(Jullie zijn gegaan om te informeren naar de reisverzekering.)
6.
... a comprobar la dirección en la página web.
(Hij is de adres op de website gaan controleren.)