Ir (gaan) - Pretérito perfecto, indicativo (Voltooid tegenwoordige tijd, aantonende wijs)

 Ir (gaan) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Ir - Vervoegen van Gaan in het Spaans: Vervoegingstabel, voorbeelden en oefeningen in de voltooid tegenwoordige tijd, aantonende wijs (Pretérito perfecto, indicativo).

Pretérito perfecto, indicativo (Voltooid tegenwoordige tijd, aantonende wijs)

Alle vervoegingen en tijden: Ir (gaan) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Lesprogramma: Spaanse les - Estaciones, meses y partes del año. (Seizoenen, maanden en delen van het jaar)

Vervoeging van ir in de Pretérito Perfecto

Spaans Nederlands
(yo) he ido ik ben gegaan
(tú) has ido jij bent gegaan
(él/ella) ha ido hij/zij is gegaan
(nosotros/nosotras) hemos ido wij zijn gegaan
(vosotros/vosotras) habéis ido jullie zijn gegaan
(ellos/ellas) han ido zij zijn gegaan

Voorbeeldzinnen

Spaans Nederlands
He ido a la comisaría para denunciar el robo. Ik ben naar het politiebureau gegaan om de diefstal aan te geven.
Has ido a la embajada a pedir ayuda urgente. Je bent naar de ambassade gegaan om dringende hulp te vragen.
Ha ido a comprobar la dirección en la página web. Hij is de adres op de website gaan controleren.
Hemos ido a mirar un mapa para no perdernos. We zijn een kaart gaan bekijken zodat we niet verdwalen.
Habéis ido a preguntar por el seguro de viaje. Jullie zijn gegaan om te informeren naar de reisverzekering.
Han ido a la comisaría tras gastar dinero perdido. Ze zijn naar het politiebureau gegaan nadat ze geld hadden uitgegeven dat ze hadden verloren.

Oefening: Werkwoordsvervoeging

Instructie: Kies de juiste vorm.

Toon vertaling Toon antwoorden

he ido, has ido, ha ido, hemos ido, habéis ido, han ido

1.
... a la embajada a pedir ayuda urgente.
(Je bent naar de ambassade gegaan om dringende hulp te vragen.)
2.
... a la comisaría para denunciar el robo.
(Ik ben naar het politiebureau gegaan om de diefstal aan te geven.)
3.
... a la comisaría tras gastar dinero perdido.
(Ze zijn naar het politiebureau gegaan nadat ze geld hadden uitgegeven dat ze hadden verloren.)
4.
... a mirar un mapa para no perdernos.
(We zijn een kaart gaan bekijken zodat we niet verdwalen.)
5.
... a preguntar por el seguro de viaje.
(Jullie zijn gegaan om te informeren naar de reisverzekering.)
6.
... a comprobar la dirección en la página web.
(Hij is de adres op de website gaan controleren.)