10K+ studenten - 4.8/5

Leer met een leraar Inclusief leermaterialen Oefen conversatie

A1.7: Beroepen en studies

Profesiones y estudios

A1.7: Beroepen en studies

Leerdoelen:

  • Describe tu profesión (Beschrijf je beroep)
  • Preguntar por la profesión de alguien (Vraag naar iemands beroep)
  • Hablar sobre estudios (Praat over studies)
  • Palabras interrogativas ( "dónde, cuál, qué" ) (Vragende woorden ("dónde, cuál, qué"))
  • Estudios Universitarios en España (Universitaire Studies in Spanje)

Leermodule 1 (A1): Presentarse (Jezelf voorstellen)

Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 60 minuten

Kernwoordenschat (17)

 El profesor: de leraar (Spaans)

Hola, él es el profesor de matemáticas.

(Hallo, hij is de wiskundeleraar.)

El profesor

(De leraar)

 Trabajar (werken) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Nosotros trabajamos juntos en el proyecto.

(Wij werken samen aan het project.)

Trabajar

(Werken)

 Estudiar (studeren) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Tú estudias en la biblioteca por la tarde.

(Jij studeert 's middags in de bibliotheek.)

Estudiar

(Studeren)

 El médico: De arts (Spaans)

El médico trabaja en el hospital.

(De dokter werkt in het ziekenhuis.)

El médico

(De arts)

 El ingeniero: De ingenieur (Spaans)

La ingeniera trabaja en Alemania.

(De ingenieur werkt in Duitsland.)

El ingeniero

(De ingenieur)

 El abogado: De advocaat (Spaans)

¿Qué estudia la abogada?

(Wat studeert de advocate?)

El abogado

(De advocaat)

 El cocinero: De kok (Spaans)

¿Cuál es el nombre del cocinero?

(Wat is de naam van de kok?)

El cocinero

(De kok)

 El policía: De politieagent (Spaans)

¿Dónde trabaja la policía?

(Waar werkt de politie?)

El policía

(De politieagent)

 El bombero: De brandweerman (Spaans)

¿Dónde trabaja el bombero?

(Waar werkt de brandweerman?)

El bombero

(De brandweerman)

 El enfermero : De verpleger (Spaans)

¿Dónde trabaja el enfermero?

(Waar werkt de verpleger?)

El enfermero

(De verpleger)

 El estudiante: De student (Spaans)

El estudiante estudia para ser ingeniero.

(De student studeert om ingenieur te worden.)

El estudiante

(De student)

 El peluquero : De kapper (Spaans)

El peluquero estudia para mejorar sus habilidades.

(De kapper ... om zijn vaardigheden te verbeteren.)

El peluquero

(De kapper)

 El mecánico : De monteur (Spaans)

¿Dónde trabaja la mecánica?

(Waar werkt de monteur?)

El mecánico

(De monteur)

 El camarero: De ober (Spaans)

La camarera trae la comida.

(De serveerster brengt het eten.)

El camarero

(De ober)

 El conductor: De bestuurder (Spaans)

La conductora es agradable.

(De bestuurster is vriendelijk.)

El conductor

(De bestuurder)

 El periodista: De journalist (Spaans)

La periodista vive en España.

(De journaliste woont in Spanje.)

El periodista

(De journalist)

 El gerente: De manager (Spaans)

¿Qué tal está el gerente?

(Hoe gaat het met de manager?)

El gerente

(De manager)

Woordenlijst (25)

Kernwoordenschat (17): Werkwoorden: 2, Zelfstandige naamwoorden: 15,
Contextwoordenschat: 8

Spaans Nederlands
Abogada Advocate
El abogado De advocaat
El bombero De brandweerman
El camarero De ober
El cocinero De kok
El conductor De bestuurder
El enfermero De verpleger
El estudiante De student
El gerente De manager
El ingeniero De ingenieur
El mecánico De monteur
El médico De arts
El peluquero De kapper
El periodista De journalist
El policía De politieagent
El profesor De leraar
Enfermero Verpleger
Estudia Hij studeert
Estudiar Studeren
Estudias Studeer je
Peluquera Kapster
Profesora Lerares
Trabaja Zij werkt
Trabajar Werken
Trabajas Werk je