Profesiones y estudios
Leerdoelen:
- Describe tu profesión (Beschrijf je beroep)
- Preguntar por la profesión de alguien (Vraag naar iemands beroep)
- Hablar sobre estudios (Praat over studies)
-
Palabras interrogativas (
"dónde, cuál, qué" ) (Vragende woorden ("dónde, cuál, qué")) - Estudios Universitarios en España (Universitaire Studies in Spanje)
Leermodule 1 (A1): Presentarse (Jezelf voorstellen)
Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 60 minuten
Oefeningen
Deze oefeningen kunnen tijdens conversatielessen samen gedaan worden of als huiswerk.
Oefening 1: Vind de woorden
Instructie: Vind de woorden, markeer ze en maak zinnen met de woorden.
Antwoorden tonen Toon hintsTips
De brandweerman , De leraar , Werken , De ingenieur , De bestuurder , De kapper
Antwoorden
Score: 0/6
El ingeniero | (De ingenieur) |
El conductor | (De bestuurder) |
El bombero | (De brandweerman) |
Trabajar | (Werken) |
El profesor | (De leraar) |
El peluquero | (De kapper) |
Oefening 2: Zinnen herschikken
Instructie: De woorden in deze zinnen zijn gehusseld! Sorteer ze zodat ze weer een geldige zin vormen en vertaal.
Toon antwoorden Toon vertalingOefening 3: Vertaal en gebruik in een zin
Instructie: Vertaal en spreek het woord hardop uit. Gebruik het woord in een zin.
Toon vertaling
1.
El ingeniero
|
(De ingenieur) |
2.
El enfermero
|
(De verpleger) |
3.
Estudiar
|
(Studeren) |
4.
El periodista
|
(De journalist) |
5.
El médico
|
(De arts) |
6.
El gerente
|
(De manager) |
7.
El conductor
|
(De bestuurder) |
8.
El mecánico
|
(De monteur) |
Oefening 4: Vertaal en maak zinnen
Instructie: Vertaal de woorden en zinnen hieronder en gebruik ze in een gesprek of tekst.
Toon antwoordenOefening 5: Conjugación verbal
Instructie: Kies het juiste woord, lees de zin hardop voor en vertaal.
Toon antwoorden Toon vertalingTrabajar (Presente, indicativo), Estudiar (Presente, indicativo)
1. Nosotros ... juntos los fines de semana.
2. Yo ... todos los días para el examen.
3. Él ... matemáticas en la universidad.
4. Nosotros ... juntos en el proyecto.
5. Ellos ... en grupos pequeños.
6. Yo ... en una oficina.
7. Vosotras ... en la tienda.
8. Ellos ... en una fábrica.
Oefening 6: Vragende woorden ("dónde, cuál, qué")
Instructie: Kies het juiste woord, lees de zin hardop voor en vertaal.
Toon antwoorden Toon vertalingQué, Cuáles, Cuál, Dónde
1. ¿... es tu profesión?
2. ¿... es tu trabajo?
3. ¿... está tu oficina?
4. ¿... trabajas?
5. ¿... libro lees?
6. ¿... son tus planes para el fin de semana?
Oefening 7: Vertaal en maak zinnen
Instructie: Vertaal de woorden en zinnen hieronder en gebruik ze in een gesprek of tekst.
Toon antwoorden