Pedir y dar direcciones
Leerdoelen:
- Pedir direcciones en una ciudad (Vraag om de weg in een stad)
- Dar indicaciones a un desconocido (Aan een vreemde de weg wijzen)
- Expresiones de lugar (Plaatsbepalingen)
- Las señales del camino de Santiago (De bordjes van de Camino de Santiago)
Leermodule 6 (A1): La ciudad y el pueblo (De stad en het dorp)
Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 60 minuten
Oefeningen
Deze oefeningen kunnen tijdens conversatielessen samen gedaan worden of als huiswerk.
Oefening 1: Vind de woorden
Instructie: Vind de woorden, markeer ze en maak zinnen met de woorden.
Antwoorden tonen Toon hintsTips
Vinden , Het plein , Geven , Naar rechts , Het park , Het centrum
Antwoorden
Score: 0/6
El parque | (Het park) |
Encontrar | (Vinden) |
A la derecha | (Naar rechts) |
El centro | (Het centrum) |
Dar | (Geven) |
La plaza | (Het plein) |
Oefening 2: Zinnen herschikken
Instructie: De woorden in deze zinnen zijn gehusseld! Sorteer ze zodat ze weer een geldige zin vormen en vertaal.
Toon antwoorden Toon vertalingOefening 3: Vertaal en gebruik in een zin
Instructie: Vertaal en spreek het woord hardop uit. Gebruik het woord in een zin.
Toon vertaling
1.
Todo recto
|
(Rechtdoor) |
2.
El centro
|
(Het centrum) |
3.
La oficina de información
|
(Het informatiekantoor) |
4.
A la izquierda
|
(Linksaf) |
5.
La plaza
|
(Het plein) |
6.
Encontrar
|
(Vinden) |
7.
La estación
|
(Het station) |
8.
Dar
|
(Geven) |
Oefening 4: Vertaal en maak zinnen
Instructie: Vertaal de woorden en zinnen hieronder en gebruik ze in een gesprek of tekst.
Toon antwoordenOefening 5: Conjugación verbal
Instructie: Kies het juiste woord, lees de zin hardop voor en vertaal.
Toon antwoorden Toon vertalingEncontrar (Presente, indicativo), Dar (Presente, indicativo)
1. Ellos nos ... la comida.
2. Él le ... el libro.
3. Yo ... la bicicleta en el parque.
4. Vosotros me ... la el mapa.
5. Él ... el libro en la biblioteca.
6. Nosotros les ... la foto.
7. Tú me ... la tarjeta.
8. Ellos ... a luis en el metro.
Oefening 6: Plaatsbepalingen
Instructie: Kies het juiste woord, lees de zin hardop voor en vertaal.
Toon antwoorden Toon vertalingtodo recto, a la derecha, en frente del, al lado de, a la izquierda, en frente de, cerca de, lejos del, el centro de
1. El museo está en ... la plaza mayor.
2. Camina ... hasta llegar a la plaza.
3. Derecha: La farmacia está ... del parque.
4. Lejos: El hospital está ... centro de la ciudad.
5. Cerca: La estación de metro está ... la tienda de ropa.
6. El café está ... la librería.
7. Izquierda: La tienda está ... de la plaza.
8. El teatro está ... parque.
9. El mercado está ... la parada de autobús.
10. El parque infantil está ... la escuela.
Oefening 7: Vertaal en maak zinnen
Instructie: Vertaal de woorden en zinnen hieronder en gebruik ze in een gesprek of tekst.
Toon antwoorden