A1.42: Transport - herhalingsoefeningen
De docent geeft aan het einde van elke les aan welke onderwerpen door elke student kunnen worden voorbereid. De oefeningen kunnen samen tijdens de les of als individuele lesvoorbereiding worden gedaan.
Bereid je les voor door een zelfstudievideo te kijken, een werkblad te downloaden, of online te studeren met de oefeningen op de grammaticapagina.
Grammatica onderwerpen die eerder behandeld zijn
Lesmateriaal | Audio | Acties |
---|---|---|
A1.41.2:
Adverbios de tiempo
Tijdsbepalende bijwoorden
Type:
Bijwoorden
Hoofdstuk: Describir pasatiempos (Hobby's beschrijven) Niveau: A1 Module 6 (A1): La ciudad y el pueblo (De stad en het dorp) |
|
|
A1.40.2:
Adverbios de tiempo (frecuencia y duración)
Tijdsbepalingen (frequentie en duur)
Type:
Bijwoorden
Hoofdstuk: Deportes y ejercicio (Sport en beweging) Niveau: A1 Module 6 (A1): La ciudad y el pueblo (De stad en het dorp) |
|
|
A1.39.2:
"Haber" + participio (el pretérito perfecto)
"Haber" + participio (el pretérito perfecto)
Type:
Werkwoorden
Hoofdstuk: Pedir comida y salir a cenar (Eten bestellen en uit eten gaan) Niveau: A1 Module 6 (A1): La ciudad y el pueblo (De stad en het dorp) |
|
|
A1.38.2:
El participio como adjetivo y uso con "estar"
Het participium als bijvoeglijk naamwoord en gebruik met 'estar'
Type:
Bijvoeglijke naamwoorden
Hoofdstuk: Servicios cotidianos (Dagelijkse diensten) Niveau: A1 Module 6 (A1): La ciudad y el pueblo (De stad en het dorp) |
|
|
A1.37.2:
Comparación y reciprocidad: "este..otro / uno..otro"
Vergelijking en wederkerigheid: "este..otro / uno..otro"
Type:
Voornaamwoorden
Hoofdstuk: Cuidando a la mascota (Zorgen voor je huisdier.) Niveau: A1 Module 5 (A1): En casa (Thuis) |
|
|
A1.36.2: Estar + gerundio Estar + gerundio |
|
|
A1.35.2:
Conectar cláusulas con adverbios: "entonces, porque, también, tampoco"
Koppelen van zinnen met bijwoorden: "entonces, porque, también, tampoco"
Type:
Voegwoord
Hoofdstuk: Vivienda y alojamiento (Huisvesting en accommodatie) Niveau: A1 Module 5 (A1): En casa (Thuis) |
|
|
A1.34.2:
Los verbos irregulares en la primera persona del presente
De onregelmatige werkwoorden in de eerste persoon tegenwoordige tijd
Type:
Werkwoorden
Hoofdstuk: Electrodomésticos (Huishoudelijke apparaten) Niveau: A1 Module 5 (A1): En casa (Thuis) |
|
|
A1.32.2: "Haber" vs "Estar" : artículo indeterminado vs determinado "Haber" vs "Estar": onbepaald lidwoord vs bepaald lidwoord |
|
|
A1.31.2:
Haber (Hay) + artículo indeterminado
Haber (Hay) + onbepaald lidwoord
Type:
Werkwoorden
Hoofdstuk: Partes de la casa (Delen van het huis) Niveau: A1 Module 5 (A1): En casa (Thuis) |
|
|
A1.30.2:
Adverbios de modo
Manierbijwoorden
Type:
Bijwoorden
Hoofdstuk: Salud y Bienestar (Gezondheid) Niveau: A1 Module 4 (A1): Describir objetos y personas. (Objecten en mensen beschrijven) |
|
|
A1.29.2:
El participio pasado como adjetivo
Het voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord
Type:
Werkwoorden
Hoofdstuk: Estado físico y sensaciones. (Fysieke toestanden en sensaties) Niveau: A1 Module 4 (A1): Describir objetos y personas. (Objecten en mensen beschrijven) |
|
|
A1.28.2:
Los superlativos relativos
De relatieve superlatieven
Type:
Bijvoeglijke naamwoorden
Hoofdstuk: Carácter y personalidad (Karakter en persoonlijkheid) Niveau: A1 Module 4 (A1): Describir objetos y personas. (Objecten en mensen beschrijven) |
|
|
A1.27.2:
Los adjetivos demostrativos
De aanwijzende voornaamwoorden
Type:
Voornaamwoorden
Hoofdstuk: Todo tipo de formas (Vormen en vormen) Niveau: A1 Module 4 (A1): Describir objetos y personas. (Objecten en mensen beschrijven) |
|
|
A1.26.2:
Los adjetivos comparativos
De vergelijkende bijvoeglijke naamwoorden
Type:
Bijvoeglijke naamwoorden
Hoofdstuk: Sentidos y percepción (Zintuigen en waarnemen) Niveau: A1 Module 4 (A1): Describir objetos y personas. (Objecten en mensen beschrijven) |
|
|
A1.25.2:
Diferencia entre ser vs estar
Verschil tussen ser en estar
Type:
Werkwoorden
Hoofdstuk: Emociones y sentimientos (Emoties en gevoelens) Niveau: A1 Module 4 (A1): Describir objetos y personas. (Objecten en mensen beschrijven) |
|
|
A1.24.2:
Expresar gustos y disgustos: (no) me gusta
Uitdrukken van voorkeuren en afkeuren: ik vind het (niet) leuk
Type:
Zinnen / woordcombinaties
Hoofdstuk: Colores (Kleuren) Niveau: A1 Module 4 (A1): Describir objetos y personas. (Objecten en mensen beschrijven) |
|
|
A1.23.2:
La concordancia de los adjetivos
De overeenstemming van de bijvoeglijke naamwoorden
Type:
Bijvoeglijke naamwoorden
Hoofdstuk: Apariencia física (Fysiek en uiterlijk) Niveau: A1 Module 4 (A1): Describir objetos y personas. (Objecten en mensen beschrijven) |
|
|
A1.22.2:
El plural de los sustantivos
Het meervoud van zelfstandige naamwoorden
Type:
Zelfstandige naamwoorden
Hoofdstuk: Partes del cuerpo (Lichaamsdelen) Niveau: A1 Module 3 (A1): Día a día (Dag tot dag) |
|
|
A1.21.2: Los verbos modales (deber, poder, querer...) Modale werkwoorden (moeten, kunnen, willen...) |
|
|
A1.20.2:
Los verbos con cambios de raíz
De werkwoorden met stamveranderingen
Type:
Werkwoorden
Hoofdstuk: Hacer la compra (Boodschappen doen) Niveau: A1 Module 3 (A1): Día a día (Dag tot dag) |
|
|
A1.19.2:
Adverbios de cantidad
Bijwoorden van hoeveelheid
Type:
Bijwoorden
Hoofdstuk: Precios y dinero (Prijzen en geld) Niveau: A1 Module 3 (A1): Día a día (Dag tot dag) |
|
|
A1.18.2:
Palabras interrogativas
Vragende woorden
Type:
Vragen
Hoofdstuk: Preguntar cosas (Dingen vragen) Niveau: A1 Module 3 (A1): Día a día (Dag tot dag) |
|
|
A1.17.2: Obligaciones - "hay que, tener que, deber" Verplichtingen - "hay que, tener que, deber" |
|
|
A1.16.2:
Verbos y pronombres reflexivos
Reflexieve werkwoorden en voornaamwoorden
Type:
Voornaamwoorden
Hoofdstuk: Rutinas diarias (Dagelijkse routines) Niveau: A1 Module 3 (A1): Día a día (Dag tot dag) |
|
|
A1.15.2:
Las conjunciones ("y, o,...")
De voegwoorden ("y, o,...")
Type:
Voegwoord
Hoofdstuk: Alimentación diaria (Dagelijks eten) Niveau: A1 Module 3 (A1): Día a día (Dag tot dag) |
|
|
A1.14.2:
¿Cómo se forman las fechas?
Hoe worden data gevormd?
Type:
Voorzetsels
Hoofdstuk: Fechas del calendario y días festivos. (Kalenderdata en feestdagen) Niveau: A1 Module 2 (A1): De horas a estaciones (Van uren tot seizoenen) |
|
|
A1.13.2:
¿Cómo decir la hora?
Hoe zeg je de tijd?
Type:
Zinnen / woordcombinaties
Hoofdstuk: Decir la hora y leer el reloj. (Hoe laat is het? De klok lezen.) Niveau: A1 Module 2 (A1): De horas a estaciones (Van uren tot seizoenen) |
|
|
A1.12.2:
Los números ordinales
De rangtelwoorden
Type:
Zelfstandige naamwoorden
Hoofdstuk: Números ordinales (Rangtelwoorden) Niveau: A1 Module 2 (A1): De horas a estaciones (Van uren tot seizoenen) |
|
|
A1.11.2:
"Ir + a" + infinitivo
"Ir + a" + infinitivo
Type:
Werkwoorden
Hoofdstuk: Estaciones, meses y partes del año. (Seizoenen, maanden en delen van het jaar) Niveau: A1 Module 2 (A1): De horas a estaciones (Van uren tot seizoenen) |
|
|
A1.10.2:
Adjetivos derivados de un sustantivo
Van een zelfstandig naamwoord afgeleide bijvoeglijke naamwoorden
Type:
Bijvoeglijke naamwoorden
Hoofdstuk: El clima y el tiempo (Het weer) Niveau: A1 Module 2 (A1): De horas a estaciones (Van uren tot seizoenen) |
|
|
A1.9.2:
Preposiciones: indicar momentos del día
Voorzetsels: aangeven van momenten van de dag
Type:
Voorzetsels
Hoofdstuk: Días de la semana y partes del día. (Dagen van de week en dagdelen) Niveau: A1 Module 2 (A1): De horas a estaciones (Van uren tot seizoenen) |
|
|
A1.8.2:
Conjugación de verbos regulares: "-ar, -er, -ir"
Vervoeging van regelmatige werkwoorden: "-ar, -er, -ir"
Type:
Werkwoorden
Hoofdstuk: Amor y amistad (Liefde en vriendschap) Niveau: A1 Module 1 (A1): Presentarse (Jezelf voorstellen) |
|
|
A1.7.2:
Palabras interrogativas ( "dónde, cuál, qué" )
Vragende woorden ("dónde, cuál, qué")
Type:
Vragen
Hoofdstuk: Profesiones y estudios (Beroepen en studies) Niveau: A1 Module 1 (A1): Presentarse (Jezelf voorstellen) |
|
|
A1.6.2:
Palabras interrogativas ("Cuánto" y "Cuándo")
Vragende woorden ("Cuánto" en "Cuándo")
Type:
Vragen
Hoofdstuk: Decir tu edad (Je leeftijd zeggen) Niveau: A1 Module 1 (A1): Presentarse (Jezelf voorstellen) |
|
|
A1.5.2:
Los adjetivos posesivos
De bezittelijke voornaamwoorden
Type:
Voornaamwoorden
Hoofdstuk: Familia (Familie) Niveau: A1 Module 1 (A1): Presentarse (Jezelf voorstellen) |
|
|
A1.4.1:
Números cardinales: básicos
Kardinale getallen: basis
Type:
Zelfstandige naamwoorden
Hoofdstuk: Números y contar (Cijfers en tellen) Niveau: A1 Module 1 (A1): Presentarse (Jezelf voorstellen) |
|
|
A1.4.2:
Números cardinales: centenas, miles, millones
Hoofdtelwoorden: honderden, duizenden, miljoenen
Type:
Nummers
Hoofdstuk: Números y contar (Cijfers en tellen) Niveau: A1 Module 1 (A1): Presentarse (Jezelf voorstellen) |
|
|
A1.4.3:
Números cardinales: decenas
Cardinale getallen: tientallen
Type:
Nummers
Hoofdstuk: Números y contar (Cijfers en tellen) Niveau: A1 Module 1 (A1): Presentarse (Jezelf voorstellen) |
|
|
A1.3.2:
Los artículos en español
De lidwoorden in het Spaans
Type:
Lidwoord
Hoofdstuk: ¿De dónde eres? (Waar kom je vandaan?) Niveau: A1 Module 1 (A1): Presentarse (Jezelf voorstellen) |
|
|
A1.3.3:
El género de los sustantivos
Het geslacht van zelfstandige naamwoorden
Type:
Zelfstandige naamwoorden
Hoofdstuk: ¿De dónde eres? (Waar kom je vandaan?) Niveau: A1 Module 1 (A1): Presentarse (Jezelf voorstellen) |
|
|
A1.2.2:
El alfabeto
Het alfabet
Type:
Zelfstandige naamwoorden
Hoofdstuk: Decir tu nombre (Je naam zeggen) Niveau: A1 Module 1 (A1): Presentarse (Jezelf voorstellen) |
|
|
A1.2.3:
La pronunciación
De uitspraak
Type:
Alfabet
Hoofdstuk: Decir tu nombre (Je naam zeggen) Niveau: A1 Module 1 (A1): Presentarse (Jezelf voorstellen) |
|
|
A1.1.1:
Los pronombres personales (de sujeto)
De persoonlijke voornaamwoorden (onderwerp)
Type:
Voornaamwoorden
Hoofdstuk: Saludos y despedidas (Groeten en afscheid) Niveau: A1 Module 1 (A1): Presentarse (Jezelf voorstellen) |
|