10K+ studenten - 4.8/5

Leer met een leraar Inclusief leermaterialen Oefen conversatie

A1.32: Meubilair

Mobiliario

A1.32: Meubilair

Leerdoelen:

  • Vocabulario básico de muebles de casa (Basis woordenlijst meubelstukken)
  • Describe tu casa (Beschrijf uw huis)
  • "Haber" vs "Estar" : artículo indeterminado vs determinado ("Haber" vs "Estar": onbepaald lidwoord vs bepaald lidwoord)
  • La Alacena (La Alacena)

Leermodule 5 (A1): En casa (Thuis)

Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 60 minuten

Kernwoordenschat (15)

 Abrir (openen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Nosotros abrimos el regalo con emoción.

(Wij openen het cadeau met opwinding.)

Abrir

(Openen)

 Cerrar (sluiten) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Nosotros cerramos el trato con un apretón de manos.

(Wij sluiten de deal met een handdruk.)

Cerrar

(Sluiten)

 La silla: De stoel (Spaans)

Hay una silla en la cocina.

(Er is een stoel in de keuken.)

La silla

(De stoel)

 La mesa: De tafel (Spaans)

La mesa está en el salón.

(De tafel staat in de woonkamer.)

La mesa

(De tafel)

 El sofá: De bank (Spaans)

En el salón, hay un sofá limpio.

(In de woonkamer is er een schone bank.)

El sofá

(De bank)

 La cama: Het bed (Spaans)

Hay una cama en la habitación.

(Er is een bed in de kamer.)

La cama

(Het bed)

 El armario: De kast (Spaans)

Hay un armario limpio en el dormitorio.

(Er is een schone kast in de slaapkamer.)

El armario

(De kast)

 La lámpara: De lamp (Spaans)

En el salón hay una lámpara sobre la mesa.

(In de woonkamer staat een lamp op de tafel.)

La lámpara

(De lamp)

 El escritorio: Het bureau (Spaans)

Hay un escritorio en el dormitorio.

(Er staat een bureau in de slaapkamer.)

El escritorio

(Het bureau)

 La puerta: De deur (Spaans)

La puerta del dormitorio está cerrada.

(De deur van de slaapkamer is dicht.)

La puerta

(De deur)

 La ventana: Het raam (Spaans)

Hay una ventana en el salón.

(Er is een raam in de woonkamer.)

La ventana

(Het raam)

 El lavabo: de wastafel (Spaans)

El lavabo en el baño está sucio.

(De wastafel in de badkamer is vies.)

El lavabo

(De wastafel)

 La ducha: De douche (Spaans)

La ducha en el baño es muy grande.

(De douche in de badkamer is erg groot.)

La ducha

(De douche)

 La bañera: Het bad (Spaans)

La bañera es blanca.

(Het bad is wit.)

La bañera

(Het bad)

 El váter: het toilet (Spaans)

El váter del baño está limpio.

(Het toilet in de badkamer is schoon.)

El váter

(Het toilet)

Woordenlijst (24)

Kernwoordenschat (15): Werkwoorden: 2, Zelfstandige naamwoorden: 13,
Contextwoordenschat: 9

Spaans Nederlands
Abre Hij/zij opent
Abrir Openen
Alacena Servieskast
Casas Huizen
Cerrar Sluiten
Comedores Eetkamers
Dormitorio Slaapkamer
El armario De kast
El escritorio Het bureau
El lavabo De wastafel
El sofá De bank
El váter Het toilet
La bañera Het bad
La cama Het bed
La ducha De douche
La lámpara De lamp
La mesa De tafel
La puerta De deur
La silla De stoel
La ventana Het raam
Mueble Meubel
Puertas Deuren
Sillas Stoelen
Utensilios Gereedschap