10K+ studenten - 4.8/5

Leer met een leraar Inclusief leermaterialen Oefen conversatie

A1.20: Boodschappen doen

Hacer la compra

A1.20: Boodschappen doen

Leerdoelen:

  • Comida y bebidas diarias (Dagelijkse eten en drinken)
  • Di qué quieres en el supermercado (Vertel wat je wilt in de supermarkt)
  • Los verbos con cambios de raíz (De werkwoorden met stamveranderingen)
  • En el Mercado de La Boquería (Op de Markt van La Boquería)

Leermodule 3 (A1): Día a día (Dag tot dag)

Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 60 minuten

Kernwoordenschat (15)

 La fruta: Het fruit (Spaans)

Necesito comprar la fruta en el supermercado.

(Ik moet fruit kopen in de supermarkt.)

La fruta

(Het fruit)

 La verdura: De groente (Spaans)

()

La verdura

(De groente)

 La carne: Het vlees (Spaans)

Necesito comprar la carne en el supermercado.

(Ik moet vlees kopen in de supermarkt.)

La carne

(Het vlees)

 El pescado: De vis (Spaans)

Necesito comprar el pescado en el supermercado.

(Ik moet vis kopen in de supermarkt.)

El pescado

(De vis)

 El yogur: De yoghurt (Spaans)

Necesito comprar el yogur en el supermercado.

(Ik moet de yoghurt in de supermarkt kopen.)

El yogur

(De yoghurt)

 Las galletas: De koekjes (Spaans)

Necesito una lista de la compra que incluya la galleta.

(Ik heb een boodschappenlijst nodig die het koekje bevat.)

Las galletas

(De koekjes)

 El zumo: Het sap (Spaans)

Necesito el zumo para preparar la comida.

(Ik heb het sap nodig om het eten klaar te maken.)

El zumo

(Het sap)

 El supermercado: De supermarkt (Spaans)

Tengo que ir al supermercado para comprar la comida.

(Ik moet naar de supermarkt om eten te kopen.)

El supermercado

(De supermarkt)

 La caja: De doos (Spaans)

Necesito pagar en la caja del supermercado.

(Ik moet bij de kassa van de supermarkt betalen.)

La caja

(De doos)

 La lista de la compra: Het boodschappenlijstje (Spaans)

Necesito hacer la lista de la compra antes de ir al supermercado.

(Ik moet de boodschappenlijst maken voordat ik naar de supermarkt ga.)

La lista de la compra

(Het boodschappenlijstje)

 El carrito de la compra: Het winkelwagentje (Spaans)

Necesito el carrito de la compra para llevar las frutas y verduras.

(Ik heb het winkelwagentje nodig om het fruit en de groenten te dragen.)

El carrito de la compra

(Het winkelwagentje)

 Necesitar (nodig hebben) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Vosotros necesitáis buscar vuestra habitación doble en el hostal.

(Jullie moeten jullie tweepersoonskamer in het hostel zoeken.)

Necesitar

(Nodig hebben)

 La compra: De boodschappen (Spaans)

()

La compra

(De boodschappen)

 El mercado: De markt (Spaans)

Tengo que ir al mercado para comprar fruta.

(Ik moet naar de markt om fruit te kopen.)

El mercado

(De markt)

 La comida: Het eten (Spaans)

Necesito la comida para preparar la cena.

(Ik heb het eten nodig om het avondeten te bereiden.)

La comida

(Het eten)

Woordenlijst (18)

Kernwoordenschat (15): Werkwoorden: 1, Zelfstandige naamwoorden: 14,
Contextwoordenschat: 3

Spaans Nederlands
Carrito Winkelwagentje
El carrito de la compra Het winkelwagentje
El mercado De markt
El pescado De vis
El supermercado De supermarkt
El yogur De yoghurt
El zumo Het sap
La caja De doos
La carne Het vlees
La comida Het eten
La compra De boodschappen
La fruta Het fruit
La lista de la compra Het boodschappenlijstje
La verdura De groente
Las galletas De koekjes
Necesitar Nodig hebben
Necesitas Jij nodig hebt
Precio Prijs