Precios y dinero
Leerdoelen:
- Vocabulario sobre dinero y monedas (Woordenschat over geld en valuta's)
- Métodos de pago (Betaalmethoden)
- Adverbios de cantidad (Bijwoorden van hoeveelheid)
- La Peseta - La Antigua Moneda de España (De Peseta - De Oude Munt van Spanje)
Leermodule 3 (A1): Día a día (Dag tot dag)
Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 60 minuten
Werkwoordvervoegingstabellen
Pagar (betalen)
- yo pago ik betaal
- tú pagas jij betaalt
- él/ella paga hij/zij betaalt
- nosotros/nosotras pagamos wij betalen
- vosotros/vosotras pagáis jullie betalen
- ellos/ellas pagan zij betalen
Costar (kosten)
- cuesta kost
Oefening: Werkwoordsvervoeging
Instructie: Kies het juiste woord, lees de zin hardop voor en vertaal.
Toon antwoorden Toon vertalingPagar (Presente, indicativo), Costar (Presente, indicativo)
1. Vosotros ... la entrada al cine.
2. Él ... el alquiler puntualmente.
3. Yo ... la cuenta en el restaurante.
4. Nosotros ... las compras del supermercado.
5. El vino ... menos de lo esperado.
6. Ellos ... la factura de la luz.
7. Tú ... la comida.