El clima
Leerdoelen:
- Hablar sobre el tiempo (Praat over het weer)
- Vocabulario básico del clima (Basis weerwoordenschat)
- Adjetivos derivados de un sustantivo (Van een zelfstandig naamwoord afgeleide bijvoeglijke naamwoorden)
- Un Viaje por España y Sus Climas (Een Reis door Spanje en Zijn Klimaten)
Leermodule 2 (A1): De horas a estaciones (Van uren tot seizoenen)
Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 60 minuten
Oefeningen
Deze oefeningen kunnen tijdens conversatielessen samen gedaan worden of als huiswerk.
Oefening 1: Vind de woorden
Instructie: Vind de woorden, markeer ze en maak zinnen met de woorden.
Antwoorden tonen Toon hintsTips
De storm , Fris , De wolk , De regen , Droog , Het weer
Antwoorden
Score: 0/6
La tormenta | (De storm) |
La lluvia | (De regen) |
La nube | (De wolk) |
Seco | (Droog) |
Fresco | (Fris) |
El tiempo | (Het weer) |
Oefening 2: Zinnen herschikken
Instructie: De woorden in deze zinnen zijn gehusseld! Sorteer ze zodat ze weer een geldige zin vormen en vertaal.
Toon antwoorden Toon vertalingOefening 3: Vertaal en gebruik in een zin
Instructie: Vertaal en spreek het woord hardop uit. Gebruik het woord in een zin.
Toon vertaling
1.
Fresco
|
(Fris) |
2.
La nube
|
(De wolk) |
3.
El clima
|
(Het klimaat) |
4.
El tiempo
|
(Het weer) |
5.
El viento
|
(De wind) |
6.
Frío
|
(De kou) |
7.
La lluvia
|
(De regen) |
8.
La niebla
|
(De mist) |
Oefening 4: Vertaal en maak zinnen
Instructie: Vertaal de woorden en zinnen hieronder en gebruik ze in een gesprek of tekst.
Toon antwoordenOefening 5: Conjugación verbal
Instructie: Kies het juiste woord, lees de zin hardop voor en vertaal.
Toon antwoorden Toon vertalingHacer (Presente, indicativo)
1. Yo siempre ... mis tareas por la tarde.
2. Tú ... un excelente trabajo.
3. Él ... ejercicio todos los días.
4. Nosotros ... una torta para el cumpleaños.
5. Ellos ... un viaje cada año.
6. Vosotros ... las compras juntos.
Oefening 6: Van een zelfstandig naamwoord afgeleide bijvoeglijke naamwoorden
Instructie: Kies het juiste woord, lees de zin hardop voor en vertaal.
Toon antwoorden Toon vertalinghúmedo, lluvioso, nublado, nevada, seco, soleado, helado
1. La montaña está ... en invierno.
2. El lago está ... y podemos patinar.
3. El clima en la selva es muy ....
4. Hoy está .... Hace buen tiempo.
5. El suelo está .... Hay mucho calor en el verano.
6. El cielo está .... No hay sol.
7. Ayer fue un día ... y gris.
Oefening 7: Vertaal en maak zinnen
Instructie: Vertaal de woorden en zinnen hieronder en gebruik ze in een gesprek of tekst.
Toon antwoorden