10K+ studenten - 4.8/5

Leer met een leraar Inclusief leermaterialen Oefen conversatie

A1.2.4 Pedro stelt zich voor in de klas

Pedro stelt zich voor aan zijn klasgenoten in de klas.

Cuento corto: Pedro se presenta en clase

Pedro se presenta delante de sus compañeros en la clase.

A1.2.4 Pedro stelt zich voor in de klas

A1 Spaans

Niveau: A1

Module 1: Presentarse (Jezelf voorstellen)

Les 2: Decir tu nombre (Je naam zeggen)

Leergeschiedenis

Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 15 minuten

Audio en video

Audio
Audio
Audio with translations
Audio with translations

Tekst en vertaling

1. Pedro se presenta en la clase. Pedro stelt zich voor in de klas.
2. Dice: "¡Hola!" Zegt: "Hallo!"
3. Todos le saludan. Iedereen groet hem.
4. Él dice su nombre completo. Hij zegt zijn volledige naam.
5. Dice: "Me llamo Pedro Pérez Rodríguez". Zegt: "Ik heet Pedro Pérez Rodríguez."
6. Tiene un apellido muy común en España. Hij heeft een achternaam die heel gebruikelijk is in Spanje.
7. Él dice su apodo a los compañeros. Hij zegt zijn bijnaam aan de klasgenoten.
8. Sus amigos y familia le llaman Pedrito. Zijn vrienden en familie noemen hem Pedrito.

Oefening 1: Discussievragen

Instructie: Bespreek de vragen nadat je naar de audio hebt geluisterd of de tekst hebt gelezen.

  1. ¿Cuáles son los apellidos de Pedro?
  2. Wat zijn de achternamen van Pedro?
  3. Verdadero / falso: "Pedro no tiene apodo".
  4. Waar / niet waar: "Pedro heeft geen bijnaam."
  5. ¿Cómo te presentas tú en español?
  6. Hoe stel jij jezelf voor in het Spaans?

Oefening 2: Kies het juiste woord

Instructie: Kies het juiste woord, lees de zin hardop voor en vertaal.

Toon antwoorden Toon vertaling

apodo, Dice, nombre, llamo, llaman, se presenta, apellido

1. Sus amigos y familia le ... Pedrito.

Sus amigos y familia le llaman Pedrito.
(Zijn vrienden en familie noemen hem Pedrito.)

2. Dice: "Me ... Pedro Pérez Rodríguez".

Dice: "Me llamo Pedro Pérez Rodríguez".
(Hij zegt: "Ik heet Pedro Pérez Rodríguez.")

3. Él dice su ... completo.

Él dice su nombre completo.
(Hij zegt zijn volledige naam.)

4. ...: "¡Hola!"

Dice: "¡Hola!"
(Hij zegt: "Hallo!")

5. Pedro ... en la clase.

Pedro se presenta en la clase.
(Pedro stelt zich voor in de klas.)

6. Tiene un ... muy común en España.

Tiene un apellido muy común en España.
(Hij heeft een heel veel voorkomende achternaam in Spanje.)

7. Él dice su ... a los compañeros.

Él dice su apodo a los compañeros.
(Hij zegt zijn bijnaam tegen de klasgenoten.)

Oefening 3: Orden de woorden

Instructie: Zet de woorden in de juiste volgorde en vertaal.

Toon antwoorden Toon vertaling

1. le llaman | Sus amigos | Pedrito. | y familia

Sus amigos y familia le llaman Pedrito.
(Zijn vrienden en familie noemen hem Pedrito.)

2. Rodríguez. | Me | Pérez | llamo | Dice: | Pedro

Dice: "Me llamo Pedro Pérez Rodríguez".
(Hij zegt: "Ik heet Pedro Pérez Rodríguez.")

3. su | completo. | Él | nombre | dice

Él dice su nombre completo.
(Hij zegt zijn volledige naam.)

4. ¡Hola! | Dice:

Dice: "¡Hola!"
(Hij zegt: "Hallo!")

5. presenta | en | Pedro | clase. | la | se

Pedro se presenta en la clase.
(Pedro stelt zich voor in de klas.)

6. apellido muy | España. | Tiene un | común en

Tiene un apellido muy común en España.
(Hij heeft een heel veel voorkomende achternaam in Spanje.)

7. compañeros. | su apodo | Él dice | a los

Él dice su apodo a los compañeros.
(Hij zegt zijn bijnaam tegen de klasgenoten.)

Oefening 4: Vertaal en gebruik in een zin

Instructie: Vertaal en spreek het woord hardop uit. Gebruik het woord in een zin.

Toon vertaling
1. Llaman
(Noemen)
2. Se presenta
(Hij stelt zich voor)
3. Llamo
(Ik heet)
4. Apellido
(Achternaam)
5. Nombre
(Naam)
6. Dice
(Hij zegt)
7. Apodo
(Bijnaam)