10K+ studenten - 4.8/5

Leer met een leraar Inclusief leermaterialen Oefen conversatie

A1.3.4 Stefans oorsprong

Een verhaal over het land, de nationaliteit en de afkomst.

Cuento corto: Los orígines de Stefan

Una historia sobre el país, la nacionalidad y los orígines.

A1.3.4 Stefans oorsprong

A1 Spaans

Niveau: A1

Module 1: Presentarse (Jezelf voorstellen)

Les 3: ¿De dónde eres? (Waar kom je vandaan?)

Leergeschiedenis

Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 15 minuten

Audio en video

Audio
Audio
Audio with translations
Audio with translations

Tekst en vertaling

1. Stefan es alemán. Stefan is Duits.
2. Quiere vivir en Berlín. Hij wil wonen in Berlijn.
3. Ahora vive en Madrid, en España. Nu woont hij in Madrid, in Spanje.
4. Stefan echa de menos su país, Alemania. Stefan mist zijn land, Duitsland.
5. En Madrid, él conoce a Pedro. In Madrid ontmoet hij Pedro.
6. Pedro es español, de Valencia. Pedro is Spaans, uit Valencia.
7. A él le gusta la capital, Madrid. Hij houdt van de hoofdstad, Madrid.
8. Pero echa de menos su ciudad. Maar hij mist zijn stad.

Oefening 1: Discussievragen

Instructie: Bespreek de vragen nadat je naar de audio hebt geluisterd of de tekst hebt gelezen.

  1. ¿Dónde vive Stefan?
  2. Waar woont Stefan?
  3. ¿Cuál es la nacionalidad de Stefan?
  4. Wat is de nationaliteit van Stefan?
  5. ¿Dónde quiere vivir Stefan?
  6. Waar wil Stefan wonen?
  7. Preséntate: ¿De dónde eres y dónde vives?
  8. Stel jezelf voor: Waar kom je vandaan en waar woon je?

Oefening 2: Kies het juiste woord

Instructie: Kies het juiste woord, lees de zin hardop voor en vertaal.

Toon antwoorden Toon vertaling

alemán, ciudad, España, país, vivir, la capital, español

1. Ahora vive en Madrid, en ....

Ahora vive en Madrid, en España.
(Nu woont hij in Madrid, in Spanje.)

2. Pedro es ..., de Valencia.

Pedro es español, de Valencia.
(Pedro is Spaans, uit Valencia.)

3. Stefan es ....

Stefan es alemán.
(Stefan is Duits.)

4. A él le gusta ..., Madrid.

A él le gusta la capital, Madrid.
(Hij houdt van de hoofdstad, Madrid.)

5. Pero echa de menos su ....

Pero echa de menos su ciudad.
(Maar hij mist zijn stad.)

6. Stefan echa de menos su ..., Alemania.

Stefan echa de menos su país, Alemania.
(Stefan mist zijn land, Duitsland.)

7. Quiere ... en Berlín.

Quiere vivir en Berlín.
(Hij wil in Berlijn wonen.)

Oefening 3: Orden de woorden

Instructie: Zet de woorden in de juiste volgorde en vertaal.

Toon antwoorden Toon vertaling

1. España. | en | Ahora | en | Madrid, | vive

Ahora vive en Madrid, en España.
(Nu woont hij in Madrid, in Spanje.)

2. es | de | español, | Valencia. | Pedro

Pedro es español, de Valencia.
(Pedro is Spaans, uit Valencia.)

3. alemán. | es | Stefan

Stefan es alemán.
(Stefan is Duits.)

4. le gusta | Madrid. | la capital, | A él

A él le gusta la capital, Madrid.
(Hij houdt van de hoofdstad, Madrid.)

5. menos | echa | su | ciudad. | de | Pero

Pero echa de menos su ciudad.
(Maar hij mist zijn stad.)

6. de menos | Stefan echa | Alemania. | su país,

Stefan echa de menos su país, Alemania.
(Stefan mist zijn land, Duitsland.)

7. en | Berlín. | Quiere | vivir

Quiere vivir en Berlín.
(Hij wil in Berlijn wonen.)

Oefening 4: Vertaal en gebruik in een zin

Instructie: Vertaal en spreek het woord hardop uit. Gebruik het woord in een zin.

Toon vertaling
1. País
(Land)
2. España
(Spanje)
3. Capital
(De hoofdstad)
4. Vivir
(Wonen)
5. Español
(Spaans)
6. Ciudad
(Stad)
7. Alemán
(Duitser)