Spaans A1.11.1 Vieringen en Jubilea

Leer de rangtelwoorden door jaarlijkse vieringen in het dagelijks leven.

Cuento corto: Celebraciones y aniversarios

Aprende los números ordinales a través de celebraciones anuales de la vida cotidiana.

Spaans A1.11.1 Vieringen en Jubilea

A1 Spaans

Niveau: A1

Module 2: De horas a estaciones (Van uren tot seizoenen)

Les 11: Números ordinales (Rangtelwoorden)

Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 15 minuten

Audio en video

Audio
Audio
Audio met vertalingen
Audio met vertalingen

Tekst en vertaling

1. Es abril, el cuarto mes del año. Het is april, de vierde maand van het jaar.
2. Ana y Marco celebran su aniversario con una cena. Ana en Marco vieren hun jubileum met een diner.
3. Es su quinto año como pareja. Het is hun vijfde jaar als stel.
4. Ana recuerda el primer día en el que se conocen. Ana herinnert zich de eerste dag waarop ze elkaar leren kennen.
5. Marco recuerda esa primera noche cuando conoce a Ana. Marco herinnert zich die eerste nacht toen hij Ana ontmoet.
6. En dos meses es junio, el sexto mes del año. Over twee maanden is het juni, de zesde maand van het jaar.
7. En junio es el aniversario de los padres de Ana. In juni is het de trouwdag van Ana's ouders.
8. Ellos lo celebran con una fiesta de tres días. Zij vieren het met een feest van drie dagen.
9. El tercer día descansan. Op de derde dag rusten ze uit.

Oefening 1: Discussievragen

Instructie: Bespreek de vragen nadat je naar de audio hebt geluisterd of de tekst hebt gelezen.

  1. ¿Qué día recuerda Ana?
  2. Welke dag herinnert Ana zich?
  3. ¿Qué aniversario celebran en noviembre Ana y Marco?
  4. Welk jubileum vieren Ana en Marco in november?
  5. ¿En qué mes es el aniversario de los padres de Ana?
  6. In welke maand is de trouwdag van Ana's ouders?
  7. ¿Cómo se celebra un aniversario en tu familia?
  8. Hoe viert jouw familie een jubileum?

Oefening 2:

Instructie: Vul het juiste woord in.

Toon vertaling Toon antwoorden

cuarto, aniversario, quinto, primer, sexto, tercer

1.
Es abril, el ... mes del año.
(Het is april, de vierde maand van het jaar.)
2.
Es su ... año como pareja.
(Het is hun vijfde jaar als stelletje.)
3.
Ana y Marco celebran su ... con una cena.
(Ana en Marco vieren hun jubileum met een diner.)
4.
Ana recuerda el ... día en el que se conocen.
(Ana herinnert zich de eerste dag dat ze elkaar ontmoeten.)
5.
El ... día descansan.
(Op de derde dag rusten ze.)
6.
En dos meses es junio, el ... mes del año.
(Over twee maanden is het juni, de zesde maand van het jaar.)