10K+ studenten - 4.8/5

Leer met een leraar Inclusief leermaterialen Oefen conversatie

A1.21.1 Ana en Pedro gaan winkelen

Leer de kleuren met Ana en Pedro terwijl ze kleding kopen.

Diálogo: Ana y Pedro se van de compras

Aprende los colores con Ana y Pedro comprando ropa.

A1.21.1 Ana en Pedro gaan winkelen

A1 Spaans

Niveau: A1

Module 3: Día a día (Dag tot dag)

Les 21: Ropa (Kleding)

Leergeschiedenis

Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 15 minuten

Audio en video

Audio
Audio
Audio with translations
Audio with translations

Gesprek

1. Pedro: ¿Qué quieres comprar? (Wat wil je kopen?)
2. Ana: Quiero comprar una camiseta. (Ik wil een shirt kopen.)
3. Pedro: ¿Quieres llevar algo más con la camiseta? (Wil je nog iets anders meenemen met het T-shirt?)
4. Ana: Sí, quiero unos pantalones. (Ja, ik wil een broek.)
5. Pedro: Debes planchar estos pantalones en casa. (Je moet deze broeken thuis strijken.)
6. Ana: Claro. Siempre plancho mi ropa. (Natuurlijk. Ik strijk altijd mijn kleding.)
7. Pedro: ¿Sueles llevar zapatillas o botas? (Draag je meestal sneakers of laarzen?)
8. Ana: Suelo llevar zapatillas. No me gustan las botas. (Ik draag meestal sneakers. Ik hou niet van laarzen.)
9. Pedro: ¿Quieres comprar unos zapatos de tacón? (Wil je schoenen met hakken kopen?)
10. Ana: No, no quiero unos zapatos de tacón. (Nee, ik wil geen schoenen met hakken.)
11. Pedro: Puedes llevar un abrigo por si hace fresco. (Je kunt een jas meenemen voor het geval het fris is.)
12. Ana: Siempre suelo llevar un abrigo o un jersey para el frío. (Ik draag altijd een jas of een trui voor de kou.)

Oefening 1: Discussievragen

Instructie: Bespreek de vragen nadat je naar de audio hebt geluisterd of de tekst hebt gelezen.

  1. Verdadero o Falso: Ana quiere comprar una falda.
  2. Waar of niet waar: Ana wil een rok kopen.
  3. Ana suele llevar... A) Unas zapatillas B) Unos zapatos C) Unas botas
  4. Ana draagt meestal... A) Sneakers B) Schoenen C) Laarzen
  5. Verdadero o Falso: Ana quiere unos zapatos de tacón.
  6. Waar of niet waar: Ana wil hakken.
  7. Para el frío, Ana suele llevar... A) Un pantalón B) Un jersey C) Una camiseta
  8. Voor de kou draagt Ana meestal... A) Een broek B) Een trui C) Een T-shirt
  9. Verdadero o Falso: Ana quiere unos pantalones.
  10. Waar of Niet Waar: Ana wil een broek.

Oefening 2: Orden de tekst

Instructie: Nummeer de zinnen in de juiste volgorde en lees hardop voor.

Toon vertaling
8
... Suelo llevar zapatillas. No me gustan las botas.
(Ik draag meestal sportschoenen. Ik houd niet van laarzen.)
5
... Debes planchar estos pantalones en casa.
(Je moet deze broek thuis strijken.)
10
... No, no quiero unos zapatos de tacón.
(Nee, ik wil geen schoenen met hoge hakken.)
3
... ¿Quieres llevar algo más con la camiseta?
(Wil je nog iets anders meebrengen met het T-shirt?)
9
... ¿Quieres comprar unos zapatos de tacón?
(Wil je hoge hakken kopen?)
1
1 ¿Qué quieres comprar?
(Wat wil je kopen?)
6
... Claro. Siempre plancho mi ropa.
(Natuurlijk. Ik strijk altijd mijn kleren.)
12
12 Siempre suelo llevar un abrigo o un jersey para el frío.
(Ik draag altijd een jas of een trui als het koud is.)
11
... Puedes llevar un abrigo por si hace fresco.
(Je kunt een jas meenemen voor het geval het fris wordt.)
4
... Sí, quiero unos pantalones.
(Ja, ik wil een broek.)
7
... ¿Sueles llevar zapatillas o botas?
(Draag je meestal sportschoenen of laarzen?)
2
... Quiero comprar una camiseta.
(Ik wil een T-shirt kopen.)

Oefening 3: Kies het juiste woord

Instructie: Kies het juiste woord, lees de zin hardop voor en vertaal.

Toon antwoorden Toon vertaling

abrigo, planchar, llevar, ropa, jersey, camiseta, botas, zapatos, zapatillas, tacón, pantalones

1. Debes ... estos pantalones en casa.

Debes planchar estos pantalones en casa.
(Je moet deze broek thuis strijken.)

2. Quiero comprar una ....

Quiero comprar una camiseta.
(Ik wil een T-shirt kopen.)

3. ¿Sueles llevar zapatillas o ...?

¿Sueles llevar zapatillas o botas?
(Draag je meestal sportschoenen of laarzen?)

4. Puedes llevar un ... por si hace fresco.

Puedes llevar un abrigo por si hace fresco.
(Je kunt een jas meenemen voor het geval het fris wordt.)

5. No, no quiero unos zapatos de ....

No, no quiero unos zapatos de tacón.
(Nee, ik wil geen schoenen met hoge hakken.)

6. ¿Quieres ... algo más con la camiseta?

¿Quieres llevar algo más con la camiseta?
(Wil je nog iets anders meebrengen met het T-shirt?)

7. Sí, quiero unos ....

Sí, quiero unos pantalones.
(Ja, ik wil een broek.)

8. ¿Quieres comprar unos ... de tacón?

¿Quieres comprar unos zapatos de tacón?
(Wil je hoge hakken kopen?)

9. Siempre suelo llevar un abrigo o un ... para el frío.

Siempre suelo llevar un abrigo o un jersey para el frío.
(Ik draag altijd een jas of een trui als het koud is.)

10. Claro. Siempre plancho mi ....

Claro. Siempre plancho mi ropa.
(Natuurlijk. Ik strijk altijd mijn kleren.)

11. Suelo llevar .... No me gustan las botas.

Suelo llevar zapatillas. No me gustan las botas.
(Ik draag meestal sportschoenen. Ik houd niet van laarzen.)

Oefening 4: Vertaal en gebruik in een zin

Instructie: Vertaal en spreek het woord hardop uit. Gebruik het woord in een zin.

Toon vertaling
1. Zapatillas
(Sneakers)
2. Zapatos
(Schoenen)
3. Camiseta
(T-shirt)
4. Pantalones
(Broek)
5. Llevar
(Meebrengen)
6. Tacón
(Hak)
7. Abrigo
(Jas)
8. Botas
(Laarzen)