Vivir (leven) - Futuro simple, indicativo (Toekomende tijd, aantonende wijs)

 Vivir (leven) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Vivir - Vervoeging van leven in het Spaans: Vervoegingstabel, voorbeelden en oefeningen in de eenvoudige toekomende tijd, indicatieve wijs (Futuro simple, indicativo).

Futuro simple, indicativo (Toekomende tijd, aantonende wijs)

Alle vervoegingen en tijden: Vivir (leven) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Lesprogramma: Spaanse les - ¿De dónde eres? (Waar kom je vandaan?)

Vervoeging van leven in Futuro simple

Spaans Nederlands
yo viviré ik zal leven
tú vivirás jij zult leven
él/ella vivirá hij zal leven
nosotros/nosotras viviremos wij zullen leven
vosotros/vosotras viviréis jullie zullen leven
ellos/ellas vivirán zij zullen leven

Voorbeeldzinnen

Spaans Nederlands
Viviré en España el próximo año. Ik zal leven in Spanje volgend jaar.
Vivirás en Alemania, ¿verdad? Jij zult in Duitsland leven.
Vivirá en Francia con su familia. Hij zal in Frankrijk leven met zijn gezin.
Viviremos en la capital de Italia. Wij zullen in de hoofdstad van Italië leven.
Viviréis cerca de la ciudad. Jullie zullen dicht bij de stad wonen.
Vivirán en Polonia después de mudarse. Zij zullen in Polen leven na de verhuizing.

Oefening: Werkwoordsvervoeging

Instructie: Kies de juiste vorm.

Toon vertaling Toon antwoorden

viviremos, vivirás, viviré, vivir�, viviréis, vivirán

1.
... en españa el próximo año.
(Volgend jaar zal ik in Spanje wonen.)
2.
... en alemania, ¿verdad?
(Je zult in Duitsland wonen, toch?)
3.
...? en francia con su familia.
(Hij zal in Frankrijk wonen met zijn gezin.)
4.
... en la capital de italia.
(We zullen in de hoofdstad van Italië wonen.)
5.
... en polonia después de mudarse.
(Ze zullen in Polen wonen nadat ze zijn verhuisd.)
6.
... cerca de la ciudad.
(Jullie zullen dicht bij de stad wonen.)