Gustar (bevallen) - Subjuntivo pretérito imperfecto, subjuntivo (Onvoltooid verleden conjunctief, aanvoegende wijs)

 Gustar (bevallen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Gustar - Vervoeging van bevallen in het Spaans: Vervoegingstabel, voorbeelden en oefeningen in de verleden aanvoegende wijs, aanvoegende wijs tijd (Subjuntivo pretérito imperfecto, subjuntivo).

Subjuntivo pretérito imperfecto, subjuntivo (Onvoltooid verleden conjunctief, aanvoegende wijs)

Alle vervoegingen en tijden: Gustar (bevallen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Lesprogramma: Spaanse les - Colores (Kleuren)

Vervoeging van bevallen in de pretérito imperfecto van de aanvoegende wijs

Spaans Nederlands
yo gustara/gustase ik beviel
tú gustaras/gustases jij beviel
él/ella gustara/gustase hij zou bevallen
nosotros/nosotras gustáramos/gustásemos wij zouden bevallen
vosotros/vosotras gustarais/gustaseis jullie zouden bevallen
ellos/ellas gustaran/gustasen zij bevielen

Voorbeeldzinnen

Spaans Nederlands
Yo preferiría que me gustara/gustase la comida de España. Ik zou liever willen dat de Spaanse keuken mij beviel.
¿Te gustaría que tú gustaras/gustases de la misma comida que yo? Zou je het fijn vinden als jij dezelfde smaak in eten had als ik?
Él deseaba que le gustara/gustase vivir en Noruega. Hij wenste dat hij graag in Noorwegen woonde.
Nosotros desearíamos que nos gustáramos/gustásemos las mismas series de televisión. Wij zouden willen dat dezelfde televisieseries ons bevielen.
Vosotros siempre quisisteis que os gustarais/gustaseis las clases de español. Jullie wilden altijd dat jullie de Spaanse lessen bevielen.
Ellos esperarían que les gustaran/gustasen los nuevos idiomas. Zij zouden verwachten dat de nieuwe talen hen zouden bevallen.

Oefening: Werkwoordsvervoeging

Instructie: Kies de juiste vorm.

Toon vertaling Toon antwoorden

gustara/gustase, gustaran/gustasen, gustaras/gustases, gustarais/gustaseis, gustáramos/gustásemos

1.
Yo preferiría que me ... la comida de españa.
(Ik zou liever willen dat ik van het Spaanse eten hield.)
2.
¿Te gustaría que tú ... de la misma comida que yo?
(Zou je graag hebben dat je van hetzelfde eten hield als ik?)
3.
Él deseaba que le ... vivir en noruega.
(Hij wenste dat hij het leuk vond om in Noorwegen te wonen.)
4.
Nosotros desearíamos que nos ... las mismas series de televisión.
(Wij zouden willen dat dezelfde televisieseries ons bevielen.)
5.
Vosotros siempre quisisteis que os ... las clases de español.
(Jullie wilden altijd dat jullie de Spaanse lessen bevielen.)
6.
Ellos esperarían que les ... los nuevos idiomas.
(Zij zouden verwachten dat de nieuwe talen hen zouden bevallen.)