Encontrar (vinden) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Vervoeging van encontrar (vinden) voor alle werkwoordstijden met voorbeeldzinnen en oefeningen.

 Encontrar (vinden) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Leermaterialen die dit werkwoord implementeren:

Niveau: A1

Module 6: La ciudad y el pueblo (De stad en het dorp)

Les 43: Pedir y dar direcciones. (Routebeschrijving vragen en geven)

Basiswerkwoordsvormen

Infinitivo (Infinitief) Gerundio (Deelwoord) Participio (Deelwoord)
Encontrar (Vinden) Encontrando (aan het vinden) Encontrado (Gevonden)

Encontrar (Vinden): Werkwoordvervoegingstabellen

Indicativo (Aantonende wijs) Subjuntivo (Aanvoegende wijs)

Presente 

Spaans Nederlands
yo encuentro ik vind
tú encuentras jij vindt
él/ella encuentra hij/zij vindt
nosotros/nosotras encontramos wij vinden
vosotros/vosotras encontráis jullie vinden
ellos/ellas encuentran zij vinden

Pretérito perfecto 

Spaans Nederlands
yo he encontrado ik heb gevonden
tú has encontrado jij hebt gevonden
él/ella ha encontrado hij/zij heeft gevonden
nosotros/nosotras hemos encontrado wij hebben gevonden
vosotros/vosotras habéis encontrado jullie hebben gevonden
ellos/ellas han encontrado zij hebben gevonden

Subjuntivo presente 

Spaans Nederlands
yo subjuntivo_presente ik vind
tú encuentre jij vindt
él/ella encuentres hij/zij vindt
nosotros/nosotras encuentre wij vinden
vosotros/vosotras encontremos jullie vinden
ellos/ellas encontréis zij vinden

Subjuntivo pretérito perfecto 

Spaans Nederlands
yo haya encontrado ik heb gevonden
tú hayas encontrado jij hebt gevonden
él/ella haya encontrado hij heeft gevonden
nosotros/nosotras hayamos encontrado wij hebben gevonden
vosotros/vosotras hayáis encontrado jullie hebben gevonden
ellos/ellas hayan encontrado zij hebben gevonden

Pretérito imperfecto 

Spaans Nederlands
yo encontraba ik vond
tú encontrabas jij vond
él/ella encontraba hij/zij vond
nosotros/nosotras encontrábamos wij vonden
vosotros/vosotras encontrabais jullie vonden
ellos/ellas encontraban zij vonden

Pretérito pluscuamperfecto 

Spaans Nederlands
yo había encontrado ik had gevonden
tú habías encontrado jij had gevonden
él/ella había encontrado hij/zij had gevonden
nosotros/nosotras habíamos encontrado wij hadden gevonden
vosotros/vosotras habíais encontrado jullie hadden gevonden
ellos/ellas habían encontrado zij hadden gevonden

Subjuntivo pretérito imperfecto 

Spaans Nederlands
yo encontrara/encontrase ik zou vinden
tú encontraras/encontrases jij zou vinden
él/ella encontrara/encontrase hij zou vinden
nosotros/nosotras encontráramos/encontrásemos wij zouden vinden
vosotros/vosotras encontrarais/encontraseis jullie zouden vinden
ellos/ellas encontraran/encontrasen zij zouden vinden

Subjuntivo pluscuamperfecto 

Spaans Nederlands
yo hubiera/hubiese encontrado ik zou hebben gevonden
tú hubieras/hubieses encontrado jij zou hebben gevonden
él/ella hubiera/hubiese encontrado hij zou hebben gevonden
nosotros/nosotras hubiéramos/hubiésemos encontrado wij zouden hebben gevonden
vosotros/vosotras hubierais/hubieseis encontrado jullie zou gevonden hebben
ellos/ellas hubieran/hubiesen encontrado zij zouden gevonden hebben

Pretérito indefinido 

Spaans Nederlands
yo encontré ik vond
tú encontraste jij vond
él/ella encontró hij/zij vond
nosotros/nosotras encontramos wij vonden
vosotros/vosotras encontrasteis jullie vonden
ellos/ellas encontraron zij vonden

Pretérito anterior 

Spaans Nederlands
yo hube encontrado ik had gevonden
tú hubiste encontrado jij had gevonden
él/ella hubo encontrado hij/zij had gevonden
nosotros/nosotras hubimos encontrado wij hadden gevonden
vosotros/vosotras hubisteis encontrado jullie hadden gevonden
ellos/ellas hubieron encontrado zij hadden gevonden

Subjuntivo futuro simple 

Spaans Nederlands
yo encontrare ik zal vinden
tú encontrares jij zult vinden
él/ella encontrare hij/zij zal vinden
nosotros/nosotras encontráremos wij zullen vinden
vosotros/vosotras encontrareis jullie zullen vinden
ellos/ellas encontraren zij zouden vinden

Subjuntivo futuro perfecto 

Spaans Nederlands
yo hubiere encontrado ik zou gevonden hebben
tú hubieres encontrado jij zult hebben gevonden
él/ella hubiere encontrado hij zou gevonden hebben
nosotros/nosotras hubiéremos encontrado wij zouden gevonden hebben
vosotros/vosotras hubiereis encontrado jullie zullen hebben gevonden
ellos/ellas hubieren encontrado zij zouden hebben gevonden

Futuro simple 

Spaans Nederlands
yo encontraré ik zal vinden
tú encontrarás jij zult vinden
él/ella encontrará hij/zij zal vinden
nosotros/nosotras encontraremos wij zullen vinden
vosotros/vosotras encontraréis jullie zullen vinden
ellos/ellas encontrarán zij zullen vinden

Futuro perfecto 

Spaans Nederlands
yo habré encontrado ik zal hebben gevonden
tú habrás encontrado jij zult hebben gevonden
él/ella habrá encontrado hij/zij zal hebben gevonden
nosotros/nosotras habremos encontrado wij zullen hebben gevonden
vosotros/vosotras habréis encontrado jullie zullen hebben gevonden
ellos/ellas habrán encontrado zij zullen hebben gevonden
Imperativo (Imperatief)

Imperativo 

Spaans Nederlands
N/A jij vindt
¡Encuentra! vind!
¡Encuentre! vind!
¡Encontremos! Laten we vinden!
¡Encontrad! Ze vinden!

Imperativo negativo 

Spaans Nederlands
¡No encuentres! jij vindt niet
¡No encuentre! hij/zij vindt niet
¡No encontremos! Laten we niet vinden
¡No encontréis! jullie vinden niet!
¡No encuentren! zij vinden niet

Condicional simple 

Spaans Nederlands
yo encontraría ik zou vinden
tú encontrarías jij zou vinden
él/ella encontraría hij/zij zou vinden
nosotros/nosotras encontraríamos wij zouden vinden
vosotros/vosotras encontraríais jullie zouden vinden
ellos/ellas encontrarían zij zouden vinden

Condicional perfecto 

Spaans Nederlands
yo habría encontrado ik zou hebben gevonden
tú habrías encontrado jij zou hebben gevonden
él/ella habría encontrado hij/zij zou hebben gevonden
nosotros/nosotras habríamos encontrado wij zouden hebben gevonden
vosotros/vosotras habríais encontrado jullie zouden hebben gevonden
ellos/ellas habrían encontrado zij zouden hebben gevonden

Tegenwoordige en toekomstige tijden: A1

Oefening: Vertaal en maak zinnen

Instructie: Vertaal de woorden en zinnen hieronder.

1. Wij vinden de pizzeria in het centrum.
Nosotros encontramos la pizzería en el centro.
2. Jullie vinden de auto op de parkeerplaats.
Vosotros encontráis el coche en el estacionamiento.
3. Ik vind de fiets in het park.
Yo encuentro la bicicleta en el parque.
4. Wij zullen het recept vinden in de keuken.
Nosotros encontraremos la receta en la cocina.
5. Jullie zullen de apotheek dichtbij het ziekenhuis vinden.
Vosotros encontraréis la farmacia cerca del hospital.

Basis verleden tijd (A2/B1)

Oefening: Vertaal en maak zinnen

Instructie: Vertaal de woorden en zinnen hieronder.

1. Zij vonden de auto bij het tankstation.
Ellos encontraban el coche en la gasolinera.
2. Zij hebben het restaurant gevonden.
Han encontrado el restaurante.
3. Zij vond de film heel interessant.
Ella encontró la película muy interesante.
4. Heb je het restaurant in de stad gevonden?
¿encontraste el restaurante en la ciudad?
5. Ik vond het boek in de bibliotheek.
Yo encontraba el libro en la biblioteca.

Basis subjunctief oefeningen: B1

Oefening: Werkwoordsvervoeging

Instructie: Kies het juiste werkwoord en de juiste tijd.

Toon vertaling Toon antwoorden

encontrarais/encontraseis, encuentre, encontráramos/encontrásemos, encontrara/encontrase

1.
Es posible que tú ...s la tienda en esa calle.
(Het is mogelijk dat jij de winkel in die straat vindt.)
2.
Si ... la llave, podría entrar.
(Als hij/zij de sleutel zou vinden, zou hij/zij naar binnen kunnen gaan.)
3.
Si nosotros ... la gasolinera, podríamos llenar el tanque.
(Als wij het benzinestation zouden vinden, zouden we de tank kunnen vullen.)
4.
Si vosotros ... el restaurante, podríais comer.
(Als jullie het restaurant zouden vinden, zouden jullie kunnen eten.)
5.
Si él ... su coche, podría conducir.
(Als hij zijn auto zou vinden, zou hij kunnen rijden.)

Gevorderde oefeningen: C1/C2

Oefening: Vertaal en maak zinnen

Instructie: Vertaal de woorden en zinnen hieronder.

1. Als wij de bakkerij hadden gevonden, hadden we brood gekocht.
Si hubiéramos/hubiésemos encontrado la panadería, habríamos comprado pan.
2. Hij had het politiebureau op de kaart gevonden.
Él hubo encontrado la estación de policía en el mapa.
3. Zij hadden de bar open gevonden.
Ellos hubieron encontrado el bar abierto.
4. Als jullie het treinstation hadden gevonden, zouden jullie snel gereisd hebben.
Si hubierais/hubieseis encontrado la estación de tren, habríais viajado pronto.
5. Ik zou de bibliotheek hebben gevonden als ik meer tijd had gehad.
Yo habría encontrado la biblioteca si hubiera tenido más tiempo.