10K+ studenten - 4.8/5

Leer met een leraar Inclusief leermaterialen Oefen conversatie

A2.8: Boerderijdieren

Animales de granja

A2.8: Boerderijdieren

Leerdoelen:

  • Aprende los nombres de los animales de la granja (Leer de namen van de boerderijdieren)
  • La diferencia entre "por qué" y "porque" (Het verschil tussen "por qué" en "porque")
  • El toro de lidia: una tradición en la cultura española (De vechtstier: een traditie in de Spaanse cultuur)

Leermodule 2 (A2): Naturaleza y medio ambiente (Natuur en milieu)

Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 60 minuten

Oefeningen

Deze oefeningen kunnen tijdens conversatielessen samen gedaan worden of als huiswerk.

Oefening 1: Vind de woorden

Instructie: Vind de woorden, markeer ze en maak zinnen met de woorden.

Tips

Het platteland , Het varken , Voeden , De kip , Het paard , De koe

e x m e l c e r d o u g j b i v e l c a b a l l o s r u t q o l a v a c a n p q v r x l a g a l l i n a e a l x v i e l c a m p o m w d r w k a l i m e n t a r s k y

Antwoorden

Score: 0/6

El campo (Het platteland)
El cerdo (Het varken)
La vaca (De koe)
El caballo (Het paard)
Alimentar (Voeden)
La gallina (De kip)

Oefening 2: Zinnen herschikken

Instructie: De woorden in deze zinnen zijn gehusseld! Sorteer ze zodat ze weer een geldige zin vormen en vertaal.

Toon vertaling
1. animales como | vacas, caballos | tiene muchos | y ovejas. | La granja
La granja tiene muchos animales como vacas, caballos y ovejas.
(De boerderij heeft veel dieren zoals koeien, paarden en schapen.)
2. todas | mañanas. | gallo | las | El | canta
El gallo canta todas las mañanas.
(De haan kraait elke ochtend.)
3. la cabra | en la | campo porque | Voy al | granja. | quiero ver
Voy al campo porque quiero ver la cabra en la granja.
(Ik ga naar het platteland omdat ik de geit op de boerderij wil zien.)
4. muy grande. | El toro | granja es | en la
El toro en la granja es muy grande.
(De stier op de boerderij is erg groot.)
5. alimento. | la granja | porque buscan | corren por | Los caballos
Los caballos corren por la granja porque buscan alimento.
(De paarden rennen over de boerderij omdat ze op zoek zijn naar voedsel.)
6. granja. | Los niños | en la | alimentan a | los animales
Los niños alimentan a los animales en la granja.
(De kinderen voeren de dieren op de boerderij.)
7. el campo | El cerdo | de granja. | está en | porque es | un animal
El cerdo está en el campo porque es un animal de granja.
(Het varken is op het veld omdat het een boerderijdier is.)

Oefening 3: Vertaal en gebruik in een zin

Instructie: Vertaal en spreek het woord hardop uit. Gebruik het woord in een zin.

Toon vertaling
1. La granja
(De boerderij)
2. El pato
(De eend)
3. El toro
(De stier)
4. La gallina
(De kip)
5. Alimentar
(Voeden)
6. El animal
(Het dier)
7. La cabra
(De geit)
8. El caballo
(Het paard)

Oefening 4: Vertaal en maak zinnen

Instructie: Vertaal de woorden en zinnen hieronder en gebruik ze in een gesprek of tekst.

1. La granja tiene muchos animales como vacas, caballos y ovejas.
De boerderij heeft veel dieren zoals koeien, paarden en schapen.
2. El gallo canta todas las mañanas.
De haan kraait elke ochtend.
3. Voy al campo porque quiero ver la cabra en la granja.
Ik ga naar het platteland omdat ik de geit op de boerderij wil zien.
4. El toro en la granja es muy grande.
De stier op de boerderij is erg groot.
5. Los caballos corren por la granja porque buscan alimento.
De paarden rennen over de boerderij omdat ze op zoek zijn naar voedsel.
6. Los niños alimentan a los animales en la granja.
De kinderen voeren de dieren op de boerderij.
7. El cerdo está en el campo porque es un animal de granja.
Het varken is op het veld omdat het een boerderijdier is.
8. Vosotros alimentáis a los animales de la granja.
Jullie voeden de dieren op de boerderij.

Oefening 5: Conjugación verbal

Instructie: Kies het juiste woord, lees de zin hardop voor en vertaal.

Toon antwoorden Toon vertaling

Alimentar (Presente, indicativo)

1. Yo ... a las vacas en el campo.

Yo alimento a las vacas en el campo.
(Ik voed de koeien in het veld.)

2. Ellos ... al pato.

Ellos alimentan al pato.
(Zij voeden de eend.)

3. Él ... a los toros por la mañana.

Él alimenta a los toros por la mañana.
(Hij voedt de stieren 's ochtends.)

4. Nosotros ... a las gallos por la tarde.

Nosotros alimentamos a las gallos por la tarde.
(Wij voeden de hanen in de namiddag.)

5. Vosotros ... a los animales de la granja.

Vosotros alimentáis a los animales de la granja.
(Jullie voeden de dieren van de boerderij.)

6. Tú ... al cerdo todos los días.

Tú alimentas al cerdo todos los días.
(Jij voedt het varken elke dag.)

Oefening 6: Het verschil tussen "por qué" en "porque"

Instructie: Kies het juiste woord, lees de zin hardop voor en vertaal.

Toon antwoorden Toon vertaling

por qué, Por qué, porque

1. ¿... el pato no come hoy?

¿Por qué el pato no come hoy?
(Waarom eet de eend vandaag niet?)

2. El cerdo duerme mucho ... está cansado después de correr.

El cerdo duerme mucho porque está cansado después de correr.
(Het varken slaapt veel omdat het moe is na het rennen.)

3. ¿... la cabra no bebe agua hoy?

¿Por qué la cabra no bebe agua hoy?
(Waarom drinkt de geit vandaag geen water?)

4. Alimentamos al gallo tarde ... no tiene hambre ahora.

Alimentamos al gallo tarde porque no tiene hambre ahora.
(We voeden de haan later, omdat hij nu geen honger heeft.)

5. No sé ... las ovejas siempre están con las cabras.

No sé por qué las ovejas siempre están con las cabras.
(Ik weet niet waarom de schapen altijd bij de geiten zijn.)

6. Los patos no vienen ... quieren estar en el agua.

Los patos no vienen porque quieren estar en el agua.
(De eenden komen niet omdat ze in het water willen zijn.)

7. El toro está fuerte ... come mucho.

El toro está fuerte porque come mucho.
(De stier is sterk omdat hij veel eet.)

8. Alimentamos al caballo primero ... tiene hambre.

Alimentamos al caballo primero porque tiene hambre.
(We voeden het paard eerst omdat het honger heeft.)

9. ¿... la gallina no está fuera?

¿Por qué la gallina no está fuera?
(Waarom is de kip niet buiten?)

10. No entiendo ... la vaca está en el campo sola.

No entiendo por qué la vaca está en el campo sola.
(Ik begrijp niet waarom de koe alleen op het veld staat.)

Oefening 7: Vertaal en maak zinnen

Instructie: Vertaal de woorden en zinnen hieronder en gebruik ze in een gesprek of tekst.

1. De stier op de boerderij is erg groot.
El toro en la granja es muy grande.
2. De paarden rennen over de boerderij omdat ze op zoek zijn naar voedsel.
Los caballos corren por la granja porque buscan alimento.
3. De boerderij heeft veel dieren zoals koeien, paarden en schapen.
La granja tiene muchos animales como vacas, caballos y ovejas.
4. Jullie voeden de dieren op de boerderij.
Vosotros alimentáis a los animales de la granja.
5. De kinderen voeren de dieren op de boerderij.
Los niños alimentan a los animales en la granja.
6. De haan kraait elke ochtend.
El gallo canta todas las mañanas.
7. Het varken is op het veld omdat het een boerderijdier is.
El cerdo está en el campo porque es un animal de granja.
8. Ik ga naar het platteland omdat ik de geit op de boerderij wil zien.
Voy al campo porque quiero ver la cabra en la granja.