10K+ studenten - 4.8/5

Leer met een leraar Inclusief leermaterialen Oefen conversatie

A2.33: Gezinsplannen

Planes familiares

A2.33: Gezinsplannen

Leerdoelen:

  • Hablar sobre planes y ambiciones para el futuro (Praat over plannen en ambities voor de toekomst)
  • Habla sobre tus relaciones y planes familiares (Praat over je relaties en gezinsplannen)
  • El futuro simple: los verbos irregulares (El futuro simple: de onregelmatige werkwoorden)
  • La importancia de la familia en la cultura española (Het belang van de familie in de Spaanse cultuur)

Leermodule 5 (A2): Planes para el futuro (Toekomstplannen)

Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 60 minuten

Werkwoordvervoegingstabellen

Hacer (doen)

Oefeningen en voorbeeldzinnen

  • yo haré ik zal doen
  • tú harás jij zal doen
  • él/ella hará hij zal doen
  • nosotros/nosotras haremos wij zullen doen
  • vosotros/vosotras haréis jullie zullen doen
  • ellos/ellas harán zij zullen doen

Salir (uitgaan)

Oefeningen en voorbeeldzinnen

  • yo saldré ik zal uitgaan
  • tú saldrás jij zult uitgaan
  • él/ella saldrá hij/zij zal uitgaan
  • nosotros/nosotras saldremos wij zullen uitgaan
  • vosotros/vosotras saldréis jullie zullen uitgaan
  • ellos/ellas saldrán zij zullen uitgaan

Poder (kunnen)

Oefeningen en voorbeeldzinnen

  • yo podré ik zal kunnen
  • tú podrás jij zult kunnen
  • él/ella podrá hij/zij zal kunnen
  • nosotros/nosotras podremos wij zullen kunnen
  • vosotros/vosotras podréis jullie zullen kunnen
  • ellos/ellas podrán zij zullen kunnen

Oefening: Werkwoordsvervoeging

Instructie: Kies het juiste woord, lees de zin hardop voor en vertaal.

Toon antwoorden Toon vertaling

Salir (Futuro simple, indicativo), Poder (Futuro simple, indicativo), Hacer (Futuro simple, indicativo)

1. Yo ... informarte sobre la visita.

Yo podré informarte sobre la visita.
(Ik zal je kunnen informeren over het bezoek.)

2. Tú ... probar la comida del evento.

Tú podrás probar la comida del evento.
(Jij zult de maaltijd van het evenement kunnen proeven.)

3. Vosotros ... una visita guiada a la selva.

Vosotros haréis una visita guiada a la selva.
(Jullie zullen een rondleiding door het oerwoud maken.)

4. Él ...? a firmar autógrafos como músico.

Él saldrá a firmar autógrafos como músico.
(Hij zal handtekeningen uitdelen als muzikant.)

5. Nosotros ... comunicarnos mejor en el futuro.

Nosotros podremos comunicarnos mejor en el futuro.
(Wij zullen beter kunnen communiceren in de toekomst.)

6. Yo ... mañana por la tarde.

Yo saldré mañana por la tarde.
(Ik zal morgenmiddag vertrekken.)

7. Ellos ... realizar la excursión mañana.

Ellos podrán realizar la excursión mañana.
(Zij zullen de excursie morgen kunnen uitvoeren.)

8. Nosotras ... un anuncio de publicidad.

Nosotras haremos un anuncio de publicidad.
(Wij zullen een reclameaankondiging doen.)

9. Vosotros ... a cooperar en el voluntariado.

Vosotros saldréis a cooperar en el voluntariado.
(Jullie zullen uitgaan om vrijwilligerswerk te doen.)

10. Tú ... una canción increíble.

Tú harás una canción increíble.
(Je zult een geweldig lied maken.)