10K+ studenten - 4.8/5

Leer met een leraar Inclusief leermaterialen Oefen conversatie

Spaans A2.19: Ik herinner me nog toen... - herhalingsoefeningen

Deze oefeningen kunnen samen met de docent worden gedaan om de les te beginnen.

Terug naar les

Deze oefeningen herhalen de laatste 5 lessen en kunnen aan het begin van de les of als huiswerk worden gedaan ter voorbereiding van de les.

Oefening 1: Grammatica-herhalingsoefening (laatste 5 lessen)

Instructie: Kies het juiste woord, lees de zin hardop voor en vertaal.

Toon antwoorden Toon vertaling

tuya, ibas, esta semana, os quedabais, acaban de

1. 2a singular: ¡Esta mochila es tan pesada! ¿Es ...?

¡Esta mochila es tan pesada! ¿Es tuya?
(Deze rugzak is zo zwaar! Is die van jou?)

2. Quedarse (Vosotros): Cuando nosotros salíamos a cenar vosotros ... en el hotel para jugar.

Cuando nosotros salíamos a cenar vosotros os quedabais en el hotel para jugar.
(Wanneer wij uit eten gingen, bleven jullie in het hotel om te spelen.)

3. Ellos: Hace unos momentos ... pensar en todo lo increíble que ha pasado.

Hace unos momentos acaban de pensar en todo lo increíble que ha pasado.
(Een paar momenten geleden dachten ze net na over alles wat er ongelooflijk is gebeurd.)

4. Esta semana ha sido muy buena. Hemos vuelto a participar en la organización de la publicidad ....

Esta semana ha sido muy buena. Hemos vuelto a participar en la organización de la publicidad esta semana.
(Deze week is heel goed geweest. We hebben deze week weer deelgenomen aan de organisatie van de reclame.)

5. Ir (Tú): En nuestra infancia siempre ... a jugar conmigo en el parque.

En nuestra infancia siempre ibas a jugar conmigo en el parque.
(In onze kindertijd ging je altijd met mij spelen in het park.)

Oefening 2: Vertaal en maak zinnen

Instructie: Vertaal de woorden en zinnen hieronder en gebruik ze in een gesprek of tekst.

1. Han subido el camino para visitar el bosque.
Ze zijn het pad opgegaan om het bos te bezoeken.
2. Hoy hacemos senderismo en la montaña.
Vandaag wandelen we in de bergen.
3. Ellos se enteran de la visita al valle.
Zij vernemen van het bezoek aan de vallei.
4. Salías temprano para alimentar a las cabras en la montaña.
Je vertrok vroeg om de geiten op de berg te voeden.
5. Yo termino de preparar el dulce.
Ik ben klaar met het maken van het dessert.

Oefening 3: Vertaal en maak zinnen

Instructie: Vertaal de woorden en zinnen hieronder en gebruik ze in een gesprek of tekst.

1. Ik ben klaar met het maken van het dessert.
Yo termino de preparar el dulce.
2. Zij tonen hun zonnebril wanneer het zonnig is op de camping.
Ellos muestran sus gafas de sol cuando hace sol en el camping.
3. We hebben deelgenomen aan het bezoek aan het toeristenbureau.
Hemos participado en la visita a la oficina de turismo.
4. Zij vernemen van het bezoek aan de vallei.
Ellos se enteran de la visita al valle.
5. Vandaag wandelen we in de bergen.
Hoy hacemos senderismo en la montaña.