Vajilla
Leerdoelen:
- Lista de utensilios de mesa (Lijst van tafelgerei)
- Poner la mesa (De tafel dekken)
- Utensilios de cocina y vajilla (Keukengerei en servies)
- El Encanto del Botijo (De Betovering van de Botijo)
Leermodule 5 (A1): En casa (Thuis)
Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 60 minuten
Oefeningen
Deze oefeningen kunnen tijdens conversatielessen samen gedaan worden of als huiswerk.
Oefening 1: Vind de woorden
Instructie: Vind de woorden, markeer ze en maak zinnen met de woorden.
Antwoorden tonen Toon hintsTips
Snijden , De kop , De lepel , De kan , De koekenpan , Het bord
Antwoorden
Score: 0/6
La sartén | (De koekenpan) |
La cuchara | (De lepel) |
El plato | (Het bord) |
Cortar | (Snijden) |
La taza | (De kop) |
La jarra | (De kan) |
Oefening 2: Vertaal en gebruik in een zin
Instructie: Vertaal en spreek het woord hardop uit. Gebruik het woord in een zin.
Toon vertaling
1.
El cuchillo
|
(Het mes) |
2.
La copa
|
(Het glas) |
3.
El vaso
|
(Het glas) |
4.
La cuchara
|
(De lepel) |
5.
El mantel
|
(Het tafelkleed) |
6.
La sartén
|
(De koekenpan) |
7.
El tenedor
|
(De vork) |
8.
El plato
|
(Het bord) |
Oefening 3: Conjugación verbal
Instructie: Kies het juiste woord, lees de zin hardop voor en vertaal.
Toon antwoorden Toon vertalingCortar (Presente, indicativo), Fregar (Presente, indicativo)
1. Él ... la cuchara rápidamente.
2. Vosotros ... el queso.
3. Nosotros ... los cuchillos juntos.
4. Ellos ... todo aunque estén cansados.
5. Yo ... los platos todos los días.
6. Vosotros ... las copas a menudo.
7. Tú ... el césped.
8. Él ... el papel.