Formas y figuras
Leerdoelen:
- Describir formas y figuras. (Beschrijf vormen en gedaantes.)
- Describe objetos básicos. (Beschrijf basisobjecten.)
- Los adjetivos demostrativos (De aanwijzende voornaamwoorden)
- Arquitectura española: formas y diseño (Spaanse architectuur: vormen en ontwerp)
Leermodule 4 (A1): Describir objetos y personas. (Objecten en mensen beschrijven)
Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 60 minuten
Oefeningen
Deze oefeningen kunnen tijdens conversatielessen samen gedaan worden of als huiswerk.
Oefening 1: Vind de woorden
Instructie: Vind de woorden, markeer ze en maak zinnen met de woorden.
Antwoorden tonen Toon hintsTips
Kijken , Nauw , Nieuw , Hard , Groot , Dik
Antwoorden
Score: 0/6
Grande | (Groot) |
Estrecho | (Nauw) |
Mirar | (Kijken) |
Grueso | (Dik) |
Nuevo | (Nieuw) |
Duro | (Hard) |
Oefening 2: Zinnen herschikken
Instructie: De woorden in deze zinnen zijn gehusseld! Sorteer ze zodat ze weer een geldige zin vormen en vertaal.
Toon antwoorden Toon vertalingOefening 3: Vertaal en gebruik in een zin
Instructie: Vertaal en spreek het woord hardop uit. Gebruik het woord in een zin.
Toon vertaling
1.
Grande
|
(Groot) |
2.
Mirar
|
(Kijken) |
3.
Fino
|
(Fijn) |
4.
Viejo
|
(Oud) |
5.
Estrecho
|
(Nauw) |
6.
Grueso
|
(Dik) |
7.
Pequeño
|
(Klein) |
8.
Suave
|
(Zacht) |
Oefening 4: Vertaal en maak zinnen
Instructie: Vertaal de woorden en zinnen hieronder en gebruik ze in een gesprek of tekst.
Toon antwoordenOefening 5: Conjugación verbal
Instructie: Kies het juiste woord, lees de zin hardop voor en vertaal.
Toon antwoorden Toon vertalingMirar (Presente, indicativo)
1. Ellos ... el amanecer.
2. Tú ... una serie.
3. Él ... los animales.
4. Nosotros ... las estrellas.
5. Vosotros ... el atardecer.
6. Yo ... la película.
Oefening 6: De aanwijzende voornaamwoorden
Instructie: Kies het juiste woord, lees de zin hardop voor en vertaal.
Toon antwoorden Toon vertalingAquel, Aquellos, aquella, Esta, Esos, Aquellas, Estos, estas, Esas, Esa
1. Cerca: ... zapatos son gruesos.
2. Media distancia: ... casas son estrechas.
3. Cerca: ¡Mira ... botas!
4. Media distancia: ... ojos son claros.
5. Lejos: ... camisetas son suaves.
6. Media distancia: ... falda me gusta mucho.
7. Lejos: Quiero mirar ... camiseta.
8. Lejos: ... camareros son nuevos.
9. Lejos: ... cinturón es estrecho.
10. Cerca: ... chica es alta.
Oefening 7: Vertaal en maak zinnen
Instructie: Vertaal de woorden en zinnen hieronder en gebruik ze in een gesprek of tekst.
Toon antwoorden