Spaans A2.2.2 Van reizen terugkomen is moeilijk

Ana en Pedro zijn terug van een excursie en moeten hun koffers uitpakken.

Cuento corto: Volver de viajes es difícil

Ana y Pedro han vuelto de una excursión y tienen que deshacer sus maletas.

Spaans A2.2.2 Van reizen terugkomen is moeilijk

A2 Spaans

Niveau: A2

Module 1: Viajar: ¡A lo desconocido! (Reizen: op avontuur!)

Les 2: Empacar tu equipaje (Je bagage pakken)

Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 15 minuten

Audio en video

Audio
Audio
Audio met vertalingen
Audio met vertalingen

Tekst en vertaling

1. Ana y Pedro han vuelto de una excursión a Portugal. Ana en Pedro zijn teruggekeerd van een excursie naar Portugal.
2. Ha hecho mucho sol y cada día han usado sus gafas de sol. Het heeft veel zonneschijn gegeven en elke dag hebben ze hun zonnebril gebruikt.
3. Ahora tienen que deshacer su equipaje. Nu moeten ze hun bagage uitpakken.
4. Ana ya ha deshecho su mochila. Ana heeft haar rugzak al uitgepakt.
5. Pedro odia deshacer las maletas. Pedro haat het uitpakken van de koffers.
6. Tiene que sacar todo: el bañador, la ropa. Hij moet alles eruit halen: de zwembroek, de kleding.
7. Después, tiene que lavar toda la ropa. Daarna moet hij al de was doen.
8. Ana incluso tiene que deshacer una maleta. Ana moet zelfs een koffer uitpakken.
9. También tiene que lavar sus cosas. Ze moet ook haar spullen wassen.
10. Llenar las maletas es más fácil que deshacerlas. Inpakken van de koffers is makkelijker dan ze uit te pakken.

Oefening 1: Discussievragen

Instructie: Bespreek de vragen nadat je naar de audio hebt geluisterd of de tekst hebt gelezen.

  1. ¿A quién no le gusta deshacer las maletas?
  2. Wie houdt er nou niet van om koffers uit te pakken?
  3. ¿Qué tiene que sacar Pedro de su equipaje?
  4. Wat moet Pedro uit zijn bagage halen?
  5. Y tú, ¿qué prefieres? ¿Hacer o deshacer la maleta?
  6. En jij, wat heeft jouw voorkeur? De koffer inpakken of uitpakken?

Oefening 2:

Instructie: Vul het juiste woord in.

Toon vertaling Toon antwoorden

bañador, deshacer, equipaje, gafas de sol, maleta, mochila

1.
Tiene que sacar todo: el ..., la ropa.
(Hij moet alles eruit halen: de zwembroek, de kleren.)
2.
Ha hecho mucho sol y cada día han usado sus ....
(Het heeft veel geschenen en ze hebben elke dag hun zonnebril gebruikt.)
3.
Ahora tienen que deshacer su ....
(Nu moeten ze hun bagage uitpakken.)
4.
Pedro odia ... las maletas.
(Pedro haat het uitpakken van de koffers.)
5.
Ana ya ha deshecho su ....
(Ana heeft haar rugzak al uitgepakt.)
6.
Ana incluso tiene que deshacer una ....
(Ana moet zelfs een koffer uitpakken.)