“Ik zou graag willen zijn…”: Hoe je je dromen kunt uiten

María is een universiteitsstudente die advocaat wil worden.

Cuento corto: “Me gustaría ser…”: cómo expresar tus sueños

María es una estudiante universitaria que aspira a ser abogada.

 “Ik zou graag willen zijn…”: Hoe je je dromen kunt uiten

A1 Spaans

Niveau: A1

Module 1: Presentarse (Jezelf voorstellen)

Les 7: Profesiones y estudios (Beroepen en studies)

Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 15 minuten

Audio en video

Tekst en vertaling

1. María tiene diecinueve años. María is negentien jaar oud.
2. Ella es estudiante en la universidad. Zij is studente aan de universiteit.
3. Su padre es enfermero y trabaja en un hospital. Zijn vader is verpleger en werkt in een ziekenhuis.
4. Su madre es cocinera y trabaja en un restaurante. Haar moeder is kokkin en werkt in een restaurant.
5. María estudia derecho en la universidad. María studeert rechten aan de universiteit.
6. Ella quiere trabajar como abogada. Zij wil werken als advocaat.
7. Su hermano Pablo estudia ingeniería. Haar broer Pablo studeert techniek.
8. Él quiere ser ingeniero. Hij wil ingenieur worden.
9. Su hermana Carmen es peluquera. Haar zus Carmen is kapster.

Oefening 1: Discussievragen

Instructie: Bespreek de vragen nadat je naar de audio hebt geluisterd of de tekst hebt gelezen.

  1. ¿Qués estudia María?
  2. Wat studeert Maria?
  3. ¿De qué quiere trabajar María?
  4. Wat voor werk wil Maria doen?
  5. Verdadero o Falso: María quiere ser médica.
  6. Waar of niet waar: María wil arts worden.
  7. Verdadero o Falso: Su hermano estudia mecánica.
  8. Waar of niet waar: Is jouw broer werktuigbouwkunde aan het studeren?

Oefening 2:

Instructie: Vul het juiste woord in.

Toon vertaling Toon antwoorden

estudia, trabaja, enfermero, abogada, estudiante

1.
Ella es ... en la universidad.
(Zij is studente aan de universiteit.)
2.
Su padre es ... y trabaja en un hospital.
(Zijn vader is verpleger en werkt in een ziekenhuis.)
3.
Su madre es cocinera y ... en un restaurante.
(Haar moeder is kok en werkt in een restaurant.)
4.
María ... derecho en la universidad.
(María studeert rechten aan de universiteit.)
5.
Su hermano Pablo ... ingeniería.
(Haar broer Pablo studeert engineering.)
6.
Ella quiere trabajar como ....
(Zij wil als advocaat werken.)