Tekst en vertaling
1. | Ana entrena mucho para tener fuerza. | Ana traint veel om kracht te hebben. |
2. | Tiene una rutina equilibrada y divertida. | Ze heeft een routine die uitgebalanceerd en leuk is. |
3. | El lunes empieza la semana con una práctica de yoga de treinta minutos. | Op maandag begint de week met een yoga sessie van dertig minuten. |
4. | El martes corre hasta el gimnasio donde levanta pesas. | Dinsdag rent ze naar de sportschool waar ze gewichten heft. |
5. | El miércoles va a la piscina durante una hora porque le gusta mucho nadar. | Op woensdag gaat ze naar het zwembad voor een uur omdat ze heel erg van zwemmen houdt. |
6. | El jueves es un día de descanso y Ana no hace ejercicios. | Donderdag is een rustdag en Ana doet geen oefeningen. |
7. | El viernes Ana hace yoga y después estira entonces está relajada y descansada. | Op vrijdag doet Ana aan yoga en daarna rekt ze zich uit, dus is ze ontspannen en uitgerust. |
8. | El fin de semana no entrena en el gimnasio o en la piscina. | In het weekend traint ze niet in de sportschool of in het zwembad. |
9. | Prefiere ir a las montañas o al parque. Hace senderismo con sus amigos y se siente bien y fuerte. | Ze geeft de voorkeur aan bergen of het park. Ze gaat wandelen met haar vrienden en voelt zich goed en sterk. |
10. | Todo ese entrenamiento es muy bueno para la salud así que ayuda a tener un estilo de vida sano. | Al die training is heel goed voor de gezondheid en helpt dus om een gezonde levensstijl te hebben. |
Oefening 1: Discussievragen
Instructie: Bespreek de vragen nadat je naar de audio hebt geluisterd of de tekst hebt gelezen.
- ¿Qué hace Ana el lunes?
- ¿Qué hace Ana el jueves?
- ¿Qué hace Ana el fin de semana?
- ¿Los ejercicios forman parte de tu rutina diaria?
Wat doet Ana maandag?
Wat doet Ana op donderdag?
Wat doet Ana in het weekend?
Zijn de oefeningen onderdeel van je dagelijkse routine?
Oefening 2: Vul de open plekken in en maak de zinnen af
Instructie: Vul het juiste woord in.
piscina, pesas, fuerte, entrenamiento, fuerza, yoga
1.
Ana entrena mucho para tener ....
(Ana traint veel om sterk te zijn.)
2.
El martes corre hasta el gimnasio donde levanta ....
(Op dinsdag rent ze naar de sportschool waar ze gewichten heft.)
3.
Todo ese ... es muy bueno para la salud así que ayuda a tener un estilo de vida sano.
(Al die training is heel goed voor de gezondheid, dus het helpt om een gezonde levensstijl te hebben.)
4.
El miércoles va a la ... durante una hora porque le gusta mucho nadar.
(Op woensdag gaat zij een uur naar het zwembad omdat ze heel graag zwemt.)
5.
El lunes empieza la semana con una práctica de ... de treinta minutos.
(Op maandag begint ze de week met een yogasessie van dertig minuten.)
6.
Prefiere ir a las montañas o al parque. Hace senderismo con sus amigos y se siente bien y ....
(Ze geeft de voorkeur aan bergen of het park. Ze gaat wandelen met haar vrienden en voelt zich goed en sterk.)