10K+ studenten - 4.8/5

Leer met een leraar Inclusief leermaterialen Oefen conversatie

Spaans B1.5.2 Een overeenkomst bereiken

Een echtpaar discussieert of hun kinderen een telefoon moeten hebben.

Cuento corto: Llegar a un acuerdo

Una pareja discute si sus hijos deben tener un teléfono.

Spaans B1.5.2 Een overeenkomst bereiken

B1 Spaans

Niveau: B1

Module 1: Charlas y conversaciones (Kletspraat en gesprekken)

Les 5: Gestión de problemas (Problemen beheren)

Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 15 minuten

Audio en video

Audio
Audio
Audio met vertalingen
Audio met vertalingen

Tekst en vertaling

1. Marta y Luis enfrentan el desafío de decidir si sus hijos deben tener un teléfono. Marta en Luis staan voor de uitdaging om te beslissen of hun kinderen een telefoon zouden moeten hebben.
2. Este tema causa un conflicto porque Marta piensa que es necesario para emergencias. Duda que Luis la entienda. Dit onderwerp veroorzaakt een conflict omdat Marta denkt dat het nodig is voor noodgevallen. Ze twijfelt of Luis haar begrijpt.
3. Luis no está de acuerdo. No cree que sea una buena idea porque los niños son muy pequeños. Luis is het niet eens. Hij denkt niet dat het een goed idee is omdat de kinderen erg klein zijn.
4. Tienen una discusión durante dos horas sin llegar a un acuerdo. Ze hebben een discussie van twee uur zonder tot een overeenkomst te komen.
5. Proponen diferentes alternativas a favor y en contra de que tengan un teléfono. Ze stellen verschillende alternatieven voor, voor- en tegenstanders of ze een telefoon zouden moeten hebben.
6. Han estado discutiendo este tema tanto que ahora solo quieren solucionar el conflicto. Ze hebben hier zo veel over gediscussieerd dat ze nu alleen nog maar het conflict willen oplossen.
7. Finalmente deciden que es mejor llegar a un acuerdo. Tenslotte besluiten ze dat het beter is om tot een overeenkomst te komen.
8. La estrategia será comprar un teléfono familiar que usen solo en situaciones especiales. De strategie zal zijn om een familietelefoon te kopen die ze alleen in speciale situaties gebruiken.
9. Los dos están de acuerdo en que esto resuelve el problema de forma justa. Beiden zijn het ermee eens dat dit het probleem op een eerlijke manier oplost.
10. Así el desacuerdo se convierte en una solución práctica para todos. Zo wordt de onenigheid een praktische oplossing voor iedereen.

Oefening 1: Discussievragen

Instructie: Bespreek de vragen nadat je naar de audio hebt geluisterd of de tekst hebt gelezen.

  1. ¿Por qué Marta quiere que sus hijos tengan un teléfono?
  2. Waarom wil Marta dat haar kinderen een telefoon hebben?
  3. ¿A qué acuerdo llegan los padres?
  4. Tot welk akkoord komen de ouders?
  5. ¿A partir de qué edad le darías un teléfono a tus hijos?
  6. Vanaf welke leeftijd zou je je kinderen een telefoon geven?
  7. ¿Qué ventajas tiene que un niño tenga un teléfono?
  8. Wat zijn de voordelen als een kind een telefoon heeft?
  9. ¿Qué desventajas ves en dar un teléfono a un niño pequeño?
  10. Welke nadelen zie jij in het geven van een telefoon aan een klein kind?

Oefening 2:

Instructie: Vul het juiste woord in.

Toon vertaling Toon antwoorden

solucionar, alternativas, resuelve, no está de acuerdo, conflicto, acuerdo

1.
Este tema causa un ... porque Marta piensa que es necesario para emergencias. Duda que Luis la entienda.
(Dit onderwerp veroorzaakt een conflict omdat Marta denkt dat het nodig is voor noodgevallen. Ze twijfelt of Luis haar begrijpt.)
2.
Proponen diferentes ... a favor y en contra de que tengan un teléfono.
(Ze stellen verschillende alternatieven voor voor en tegen het hebben van een telefoon.)
3.
Finalmente deciden que es mejor llegar a un ....
(Uiteindelijk besluiten ze dat het beter is om tot een overeenkomst te komen.)
4.
Han estado discutiendo este tema tanto que ahora solo quieren... el conflicto.
(Ze hebben hier zo lang over gediscussieerd dat ze nu alleen het conflict willen oplossen.)
5.
Los dos están de acuerdo en que esto ... el problema de forma justa.
(Beiden zijn het erover eens dat dit het probleem op een eerlijke manier oplost.)
6.
Luis .... No cree que sea una buena idea porque los niños son muy pequeños.
(Luis is het er niet mee eens. Hij gelooft niet dat het een goed idee is omdat de kinderen erg klein zijn.)