10K+ studenten - 4.8/5

Leer met een leraar Inclusief leermaterialen Oefen conversatie

A2.44.2 De verkleinwoorden: achtervoegsels (-ito, -illo, -ico, -iño...)

Bestudeer de verkleinwoorden in het Spaans om over iets kleins te praten of genegenheid te benadrukken.

Gramática: Los diminutivos: sufijos (-ito, -illo, -ico, -iño...)

A2 Spaans Verkleinwoord

Niveau: A2

Module 6: Estilo de vida (Levensstijl)

Les 44: ¡Mira qué pequeño! (Kijk eens hoe klein!)

Leergeschiedenis

Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 15 minuten

Audio en video

Audio with translations
Audio with translations

  1. Diminutieven zijn achtervoegsels die we aan zelfstandige naamwoorden of bijvoeglijke naamwoorden toevoegen om een kleine omvang of genegenheid aan te duiden.
  2. We voegen "ito/-a" toe aan zelfstandige naamwoorden of bijvoeglijke naamwoorden die eindigen op een klinker, vooral op "a" of "o".
  3. Andere verkleinwoorden zijn "ico/-a", "-iño/-a" of "illo/-a".
  4. Het gebruik ervan hangt af van de regio van Spanje.
Diminutivo (Verkleinwoord)Ejemplo (Voorbeeld)
-ito/aEl perro es pequeñito y camina despacito durante el paseo. (De hond is kleintje en loopt langzaam tijdens de wandeling.)
-ico/aLlegó prontico para no perder la conversación. (Hij kwam vlugje aan om het gesprek niet te missen.)
-iño/aEste es un detalle pequeñiño pero muy bonito. (Dit is een pequeñiño detail maar erg mooi.)
-illo/aEn el día a día, me gusta caminar hasta un pueblillo cerquita de casa. (In het alledaagse leven, hou ik ervan om naar een dorpje dichtbij huis te wandelen.)

Uitzonderingen!

  1. Wanneer een woord eindigt op een medeklinker, worden er gewoonlijk klinkers toegevoegd voor het achtervoegsel. Voorbeeld: flor => florecita, pan => panecillo.
  2. Sommige woorden veranderen orthografisch wanneer verkleinwoorden worden toegevoegd. Bijvoorbeeld, amigo => amiguito.

Oefening 1: De verkleinwoorden: achtervoegsels (-ito, -illo, -ico, -iño...)

Instructie: Kies het juiste woord, lees de zin hardop voor en vertaal.

Toon antwoorden Toon vertaling

florecilla, ratico, momentico, perrito, besito, cafecito, prontiño, mesilla, casiña, panecillo

1. Perro; ito: ¡Este ... es tan bonito!

¡Este perrito es tan bonito!
(Dit hondje is zo schattig!)

2. Pronto; iño: Llegamos ... a la estación de trenes.

Llegamos prontiño a la estación de trenes.
(We komen gauw aan bij het treinstationnetje.)

3. Momento; ico: Hoy he pasado ... en el parque para relajarme.

Hoy he pasado momentico en el parque para relajarme.
(Vandaag heb ik een momentje in het park doorgebracht om te ontspannen.)

4. Café; ito: El ... está caliente, ten cuidado al beberlo.

El cafecito está caliente, ten cuidado al beberlo.
(Het koffietje is heet, wees voorzichtig bij het drinken.)

5. Beso; ito: Mi abuela siempre me da un ... antes de dormir.

Mi abuela siempre me da un besito antes de dormir.
(Mijn oma geeft me altijd een kusje voor het slapen gaan.)

6. Casa; iña: Esta ... es muy pequeña, pero me gusta mucho.

Esta casiña es muy pequeña, pero me gusta mucho.
(Dit huisje is heel klein, maar ik vind het erg leuk.)

7. Mesa; illa: Compramos una ... para el salón, es muy práctico.

Compramos una mesilla para el salón, es muy práctico.
(We hebben een tafeltje voor de woonkamer gekocht, het is erg praktisch.)

8. Rato; ico: Mi mejor amigo y yo chateamos un ... ayer.

Mi mejor amigo y yo chateamos un ratico ayer.
(Mijn beste vriend en ik hebben gisteren eventjes gechat.)

9. Flor; illa: Esta niña es tan bonita como una ....

Esta niña es tan bonita como una florecilla.
(Dit meisje is net zo mooi als een bloempje.)

10. Pan; illo: ¿Puedes comprar este ... que nos gusta tanto?

¿Puedes comprar este panecillo que nos gusta tanto?
(Kun je dit broodje kopen dat we zo lekker vinden?)

Oefening 2: Vertaal en gebruik in een zin

Instructie: Vertaal en spreek het woord hardop uit. Gebruik het woord in een zin.

Toon vertaling
1. Prontiño
(Vroeg)
2. Panecillo
(Broodje)
3. Ratico
(Tijdje)
4. Cafecito
(Koffietje)
5. Mesilla
(Bijzettafeltje)
6. Casiña
(Huisje)
7. Besito
(Kusje)
8. Perrito
(Hondje)