De verkleinwoorden: -ito, -ita, -illo, illa

Bestudeer de verkleinwoorden in het Spaans om over iets kleins te praten of genegenheid te benadrukken.

Gramática: Los diminutivos: -ito, -ita, -illo, illa

A2 Spaans Klein

Niveau: A2

Module 3: Planes para el fin de semana (Weekendplannen)

Les 23: Direcciones del viento (Windrichtingen)

Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 15 minuten

Audio en video

Audio met vertalingen
Audio met vertalingen

  1. Diminutieven zijn achtervoegsels die we aan zelfstandige naamwoorden of bijvoeglijke naamwoorden toevoegen om een kleine omvang of genegenheid aan te duiden.
  2. We voegen "ito/-a" toe aan zelfstandige naamwoorden of bijvoeglijke naamwoorden die eindigen op een klinker, vooral op "a" of "o".
  3. Andere verkleinwoorden zijn illo/-a.
Diminutivo (Verkleinwoord)Ejemplo (Voorbeeld)
-itoEl vientecito (viento)  es muy agradable  (De windje (wind)   is erg aangenaam )
-itaLa casita (casa) estaba al lado del mar, con una vista preciosa
-illoEl mapa muestra un pueblillo (pueblo) en el sur
-illa¡La cascadilla (cascada) es perfecta! (De watervalletje (waterval) is perfect!)

Uitzonderingen!

  1. Wanneer een woord eindigt op een medeklinker, worden meestal klinkers toegevoegd vóór het achtervoegsel. Voorbeeld: flor => florecita.
  2. Sommige woorden veranderen van spelling wanneer er verkleinwoorden worden toegevoegd. Bijvoorbeeld, fresco => fresquito.

Oefening 1: Los diminutivos: -ito, -ita, -illo, illa

Instructie: Vul het juiste woord in.

Toon vertaling Toon antwoorden

pequeñita, islita, playita, ruidito, montañita, poquito, fresquito, vientito

1. Fresco:
Hoy el viento del sur está ....
(Vandaag is de zuidenwind frisjes.)
2. Montaña:
Una ... cerca de nuestro alojamiento.
(Een bergje vlakbij onze accommodatie.)
3. Pequeña:
Esta isla se veía ... en el mapa, pero era muy bonita
(Dit eiland leek heel klein op de kaart, maar was erg mooi.)
4. Playa:
Una ... hermosa.
(Een mooi strandje.)
5. Poco:
El viento movía la arena de la playa ... a ....
(De wind bewoog het zand op het strandje beetje bij beetje.)
6. Viento:
El ... del norte está más suave.
(Het windje uit het noorden is zachter.)
7. Isla:
Cuando era niño, me gustaba caminar por la ... cerca del océano
(Toen ik kind was, wandelde ik graag over het eilandje bij de oceaan.)
8. Ruido:
El ... de la fuente.
(Het geluidje van de fontein.)

Oefening 2: Vertaal en gebruik in een zin

Instructie: Kies een woord, vertaal het en gebruik het woord in een zin of dialoog.

1

fresquito


fris

2

mapita


kaartje

3

ruidito


geruisje

4

vientito


briesje