Spaans A1.6.1 Hoe te praten over verjaardagen

Een kort gesprek over hoe je kunt vragen en antwoorden over leeftijd en verjaardag.

Diálogo: Cómo hablar de cumpleaños

Un breve diálogo sobre cómo preguntar y responder acerca de la edad y el cumpleaños.

Spaans A1.6.1 Hoe te praten over verjaardagen

A1 Spaans

Niveau: A1

Module 1: Presentarse (Jezelf voorstellen)

Les 6: Decir tu edad (Je leeftijd zeggen)

Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 15 minuten

Audio en video

Audio
Audio
Audio met vertalingen
Audio met vertalingen

Gesprek

1. Juan: Hola, yo soy Juan. Encantado de conocerte. (Hallo, ik ben Juan. Aangenaam kennis te maken.)
2. Ana: Mi nombre es Ana. Mucho gusto. (Mijn naam is Ana. Aangenaam.)
3. Juan: ¿Cuántos años tienes? (Hoe oud ben je?)
4. Ana: Tengo veinte años. (Ik ben twintig jaar oud.)
5. Juan: ¡Qué joven eres! (Wat ben je jong!)
6. Ana: ¿Y qué edad tienes tú? (En hoe oud ben jij?)
7. Juan: Yo tengo treinta años. (Ik ben dertig jaar oud.)
8. Ana: ¿Cuándo es tu cumpleaños? (Wanneer is jouw verjaardag?)
9. Juan: Cumplo el diez de marzo. (Ik ben jarig op tien maart.)
10. Ana: ¡Tú también eres joven! (Jij bent ook jong!)

Oefening 1: Discussievragen

Instructie: Bespreek de vragen nadat je naar de audio hebt geluisterd of de tekst hebt gelezen.

  1. ¿Cuántos años tiene Ana?
  2. Hoe oud is Ana?
  3. ¿Cuántos años tiene Juan?
  4. Hoe oud is Juan?
  5. ¿Cuándo es el cumpleaños de Juan?
  6. Wanneer is de verjaardag van Juan?
  7. ¿Cuántos años tienes tú?
  8. Hoe oud ben jij?

Oefening 2:

Instructie: Vul het juiste woord in.

Toon vertaling Toon antwoorden

edad, Cumplo, años, joven, tengo

1.
Yo ... treinta años.
(Ik ben dertig jaar oud.)
2.
... el diez de marzo.
(Ik ben jarig op tien maart.)
3.
¡Qué ... eres!
(Wat ben je jong!)
4.
¿Cuántos ... tienes?
(Hoe oud ben jij?)
5.
¿Y qué ... tienes tú?
(En hoe oud ben jij?)

Oefening 3: Orden de tekst

Instructie: Nummeer de zinnen in de juiste volgorde en lees hardop voor.

Toon vertaling
7
... Yo tengo treinta años.
(Ik ben dertig jaar oud.)
9
... Cumplo el diez de marzo.
(Ik ben jarig op tien maart.)
5
... ¡Qué joven eres!
(Wat ben je jong!)
3
... ¿Cuántos años tienes?
(Hoe oud ben jij?)
6
6 ¿Y qué edad tienes tú?
(En hoe oud ben jij?)
8
... ¿Cuándo es tu cumpleaños?
(Wanneer is jouw verjaardag?)