10K+ studenten - 4.8/5

Leer met een leraar Inclusief leermaterialen Oefen conversatie

A1.7.1 Gesprek over werk en studies

In dit korte gesprek praten Juan en María over hun werk en studie.

Diálogo: Conversación sobre el trabajo y los estudios

En esta breve conversación, Juan y María hablan sobre sus trabajos y estudios.

A1.7.1 Gesprek over werk en studies

A1 Spaans

Niveau: A1

Module 1: Presentarse (Jezelf voorstellen)

Les 7: Profesiones y estudios (Beroepen en studies)

Leergeschiedenis

Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 15 minuten

Audio en video

Audio
Audio
Audio with translations
Audio with translations

Gesprek

1. Juan: ¡Hola! ¿De qué trabajas ahora? (Hallo! Waar werk je nu?)
2. María: Trabajo como profesora. (Ik werk als lerares.)
3. Juan: Yo soy estudiante universitario. (Ik ben een universitaire student.)
4. María: ¿Qué estudias en la universidad? (Wat studeer je aan de universiteit?)
5. Juan: Estudio medicina. Estoy en mi primer año. (Ik studeer geneeskunde. Ik zit in mijn eerste jaar.)
6. María: ¡Qué bien! ¿De qué quieres trabajar? (Wat goed! Wat voor werk wil je doen?)
7. Juan: Quiero ser médico. (Ik wil arts worden.)
8. María: ¡Mucha suerte! (Veel succes!)

Oefening 1: Discussievragen

Instructie: Bespreek de vragen nadat je naar de audio hebt geluisterd of de tekst hebt gelezen.

  1. ¿Cuál es el trabajo de María?
  2. Wat voor werk doet María?
  3. ¿Dónde estudia Juan?
  4. Waar studeert Juan?
  5. ¿De qué quiere trabajar Juan?
  6. Wat voor werk wil Juan doen?
  7. Y tú, ¿dónde trabajas o dónde quieres trabajar?
  8. En jij, waar werk jij of waar wil je werken?

Oefening 2: Orden de tekst

Instructie: Nummeer de zinnen in de juiste volgorde en lees hardop voor.

Toon vertaling
5
... Estudio medicina. Estoy en mi primer año.
(Ik studeer geneeskunde. Ik zit in mijn eerste jaar.)
3
... Yo soy estudiante universitario.
(Ik ben een universiteitsstudent.)
2
... Trabajo como profesora.
(Ik werk als lerares.)
6
... ¡Qué bien! ¿De qué quieres trabajar?
(Wat goed! Wat voor werk wil je doen?)
8
8 ¡Mucha suerte!
(Veel succes!)
1
1 ¡Hola! ¿De qué trabajas ahora?
(Hallo! Wat voor werk doe je nu?)
7
... Quiero ser médico.
(Ik wil arts worden.)
4
... ¿Qué estudias en la universidad?
(Wat studeer je aan de universiteit?)

Oefening 3: Kies het juiste woord

Instructie: Kies het juiste woord, lees de zin hardop voor en vertaal.

Toon antwoorden Toon vertaling

profesora, estudiante, trabajas, trabajar, médico, estudias

1. Quiero ser ....

Quiero ser médico.
(Ik wil arts worden.)

2. ¿Qué ... en la universidad?

¿Qué estudias en la universidad?
(Wat studeer je aan de universiteit?)

3. ¡Qué bien! ¿De qué quieres ...?

¡Qué bien! ¿De qué quieres trabajar?
(Wat goed! Wat voor werk wil je doen?)

4. Yo soy ... universitario.

Yo soy estudiante universitario.
(Ik ben een universiteitsstudent.)

5. ¡Hola! ¿De qué ... ahora?

¡Hola! ¿De qué trabajas ahora?
(Hallo! Wat voor werk doe je nu?)

6. Trabajo como ....

Trabajo como profesora.
(Ik werk als lerares.)

Oefening 4: Vertaal en gebruik in een zin

Instructie: Vertaal en spreek het woord hardop uit. Gebruik het woord in een zin.

Toon vertaling
1. Médico
(Arts)
2. Trabajar
(Werken)
3. Trabajas
(Werk je)
4. Profesora
(Lerares)
5. Estudias
(Studeer je)
6. Estudiante
(Student)