Organizar (organiseren) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Vervoeging van organizar (organiseren) voor alle werkwoordstijden met voorbeeldzinnen en oefeningen.

 Organizar (organiseren) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Leermaterialen die dit werkwoord implementeren:

Niveau: A1

Module 2: De horas a estaciones (Van uren tot seizoenen)

Les 9: Días de la semana y partes del día. (Dagen van de week en dagdelen)

Basiswerkwoordsvormen

Infinitivo (Infinitief) Gerundio (Deelwoord) Participio (Deelwoord)
Organizar (organiseren) Organizando (Organiseren) Organizado (Georganiseerd)

Organizar (organiseren): Werkwoordvervoegingstabellen

Indicativo (Aantonende wijs) Subjuntivo (Aanvoegende wijs)
Missing tense!

Pretérito perfecto 

Spaans Nederlands
(yo) he organizado ik heb georganiseerd
(tú) has organizado jij hebt georganiseerd
(él/ella) ha organizado hij/zij heeft georganiseerd
(nosotros/nosotras) hemos organizado wij hebben georganiseerd
(vosotros/vosotras) habéis organizado jullie hebben georganiseerd
(ellos/ellas) han organizado zij hebben georganiseerd

Subjuntivo presente 

Spaans Nederlands
(yo) organice ik organiseer
(tú) organices jij organiseert
(él/ella) organice hij/zij organiseert
(nosotros/nosotras) organicemos wij organiseren
(vosotros/vosotras) organicéis jullie organiseren
(ellos/ellas) organicen zij organiseren

Subjuntivo pretérito perfecto 

Spaans Nederlands
(yo) haya organizado ik heb georganiseerd
(tú) hayas organizado jij hebt georganiseerd
(él/ella) haya organizado hij/zij heeft georganiseerd
(nosotros/nosotras) hayamos organizado wij hebben georganiseerd
(vosotros/vosotras) hayáis organizado jullie hebben georganiseerd
(ellos/ellas) hayan organizado zij hebben georganiseerd

Pretérito imperfecto 

Spaans Nederlands
(yo) organizaba ik organiseerde
(tú) organizabas jij organiseerde
(él/ella) organizaba hij/zij organiseerde
(nosotros/nosotras) organizábamos wij organiseerden
(vosotros/vosotras) organizabais jullie organiseerden
(ellos/ellas) organizaban zij organiseerden

Pretérito pluscuamperfecto 

Spaans Nederlands
(yo) había organizado ik had georganiseerd
(tú) habías organizado jij had georganiseerd
(él/ella) había organizado hij/zij had georganiseerd
(nosotros/nosotras) habíamos organizado wij hadden georganiseerd
(vosotros/vosotras) habíais organizado jullie hadden georganiseerd
(ellos/ellas) habían organizado zij hadden georganiseerd

Subjuntivo pretérito imperfecto 

Spaans Nederlands
(yo) organizara/organizase ik organiseerde
(tú) organizaras/organizases jij organiseerde
(él/ella) organizara/organizase hij/zij organiseerde
(nosotros/nosotras) organizáramos/organizásemos wij organiseerden
(vosotros/vosotras) organizarais/organizaseis jullie zouden organiseren
(ellos/ellas) organizaran/organizasen zij organiseerden

Subjuntivo pluscuamperfecto 

Spaans Nederlands
(yo) hubiera/hubiese organizado ik had georganiseerd
(tú) hubieras/hubieses organizado jij zou georganiseerd hebben
(él/ella) hubiera/hubiese organizado hij/zij zou georganiseerd hebben
(nosotros/nosotras) hubiéramos/hubiésemos organizado wij hadden georganiseerd
(vosotros/vosotras) hubierais/hubieseis organizado jullie hadden georganiseerd
(ellos/ellas) hubieran/hubiesen organizado zij hadden georganiseerd

Pretérito indefinido 

Spaans Nederlands
(yo) organicé ik organiseerde
(tú) organizaste jij organiseerde
(él/ella) organizó hij/zij organiseerde
(nosotros/nosotras) organizamos wij organiseerden
(vosotros/vosotras) organizasteis jullie organiseerden
(ellos/ellas) organizaron zij organiseerden

Pretérito anterior 

Spaans Nederlands
(yo) hube organizado ik had georganiseerd
(tú) hubiste organizado jij had georganiseerd
(él/ella) hubo organizado hij/zij had georganiseerd
(nosotros/nosotras) hubimos organizado wij hadden georganiseerd
(vosotros/vosotras) hubisteis organizado jullie hadden georganiseerd
(ellos/ellas) hubieron organizado zij hadden georganiseerd

Subjuntivo futuro simple 

Spaans Nederlands
(yo) organizare ik zal organiseren
(tú) organizares jij organiseren
(él/ella) organizare hij/zij zal organiseren
(nosotros/nosotras) organizáremos wij zullen organiseren
(vosotros/vosotras) organizareis jullie zullen organiseren
(ellos/ellas) organizaren zij zullen organiseren

Subjuntivo futuro perfecto 

Spaans Nederlands
(yo) hubiere organizado ik zou georganiseerd hebben
(tú) hubieres organizado jij zou georganiseerd hebben
(él/ella) hubiere organizado hij/zij zou georganiseerd hebben
(nosotros/nosotras) hubiéremos organizado wij zullen georganiseerd hebben
(vosotros/vosotras) hubiereis organizado jullie zouden georganiseerd hebben
(ellos/ellas) hubieren organizado zij zouden georganiseerd hebben

Futuro simple 

Spaans Nederlands
(yo) organizaré ik zal organiseren
(tú) organizarás jij zult organiseren
(él/ella) organizará hij/zij zal organiseren
(nosotros/nosotras) organizaremos wij zullen organiseren
(vosotros/vosotras) organizaréis jullie organiseren
(ellos/ellas) organizarán zij zullen organiseren

Futuro perfecto 

Spaans Nederlands
(yo) habré organizado ik zal hebben georganiseerd
(tú) habrás organizado jij zult georganiseerd hebben
(él/ella) habrá organizado hij/zij zal georganiseerd hebben
(nosotros/nosotras) habremos organizado wij zullen georganiseerd hebben
(vosotros/vosotras) habréis organizado jullie zullen georganiseerd hebben
(ellos/ellas) habrán organizado zij zullen georganiseerd hebben
Imperativo (Imperatief)

Imperativo 

Spaans Nederlands
¡organiza! organiseer
¡organice! organiseer
¡organicemos! laten we organiseren
¡organizad! organiseer!
¡organicen! organiseren!

Imperativo negativo 

Spaans Nederlands
¡no organices! jij organiseer niet
¡no organice! organiseer niet
¡no organicemos! laten we niet organiseren
¡no organicéis! jullie organiseren niet
¡no organicen! organiseer niet!

Condicional simple 

Spaans Nederlands
(yo) organizaría ik zou organiseren
(tú) organizarías jij zou organiseren
(él/ella) organizaría hij/zij zou organiseren
(nosotros/nosotras) organizaríamos wij zouden organiseren
(vosotros/vosotras) organizaríais jullie zouden organiseren
(ellos/ellas) organizarían zij zouden organiseren

Condicional perfecto 

Spaans Nederlands
(yo) habría organizado ik zou georganiseerd hebben
(tú) habrías organizado jij zou hebben georganiseerd
(él/ella) habría organizado hij/zij zou hebben georganiseerd
(nosotros/nosotras) habríamos organizado wij zouden georganiseerd hebben
(vosotros/vosotras) habríais organizado jullie zouden georganiseerd hebben
(ellos/ellas) habrían organizado zij zouden georganiseerd hebben

Basis verleden tijd (A2/B1)

Oefening: Vertaal en maak zinnen

Instructie: Vertaal de woorden en zinnen hieronder.

1. Ik organiseerde het verjaardagsfeest.
Yo organicé la fiesta de cumpleaños.
2. Jij organiseerde het verjaardagsfeestje.
Tú organizabas la fiesta de cumpleaños.
3. Zij organiseerden de projectkalender.
Ellos organizaban el calendario del proyecto.
4. Jij hebt alle documenten georganiseerd.
Tú has organizado todos los documentos.
5. Hij organiseerde de zakelijke bijeenkomst.
Él organizó la reunión de negocios.

Basis subjunctief oefeningen: B1

Oefening: Werkwoordsvervoeging

Instructie: Kies het juiste werkwoord en de juiste tijd.

Toon vertaling Toon antwoorden

organice, organicéis, organicen, organicemos

1.
Espero que ... la agenda pronto.
(Ik hoop dat hij/zij de agenda snel organiseert.)
2.
Quiero que él ... la notificación.
(Ik wil dat hij de notificatie organiseert.)
3.
Sugiero que ... la reunión del líder.
(Ik stel voor dat jullie de bijeenkomst van de leider organiseren.)
4.
Es mejor que ... el proyecto juntos.
(Het is beter dat wij het project samen organiseren.)
5.
Insisto en que ... la información urgente.
(Ik sta erop dat zij de dringende informatie organiseren.)

Gevorderde oefeningen: C1/C2

Oefening: Vertaal en maak zinnen

Instructie: Vertaal de woorden en zinnen hieronder.

1. Ze twijfelden eraan dat wij alles correct georganiseerd zouden hebben.
Dudaron que nosotros hubiéramos/hubiésemos organizado todo correctamente.
2. Ik denk niet dat jullie de reis volledig georganiseerd hebben.
No creo que hayáis organizado el viaje completamente.
3. Tegen de tijd dat je aankwam, had je alles al georganiseerd.
Para cuando llegaste, ya hubiste organizado todo.
4. Toen ik aankwam, had ik het feest al georganiseerd.
Cuando llegué, ya hube organizado la fiesta.
5. Voor het diner, hadden jullie de vergadering al georganiseerd.
Antes de la cena, ya hubisteis organizado la reunión.