Indicativo (Aantonende wijs)
|
Subjuntivo (Aanvoegende wijs)
|
Presente
(Tegenwoordige tijd)
Oefeningen en voorbeeldzinnen
Voorbeeldzinnen
-
Yo muestro mi pasaporte en el control de seguridad.
Ik toon mijn paspoort bij de veiligheidscontrole.
-
Tú muestras la llave de la habitación en la recepción.
Jij toont de sleutel van de kamer bij de receptie.
-
Él muestra su carné de identidad para facturar.
Hij toont zijn identiteitskaart om in te checken.
-
Nosotros mostramos nuestras maletas en el aeropuerto.
Wij tonen onze koffers op de luchthaven.
-
Vosotros mostráis vuestros billetes al guía turístico.
Jullie tonen jullie kaartjes aan de reisgids.
-
Ellos muestran sus gafas de sol cuando hace sol en el camping.
Zij tonen hun zonnebril wanneer de zon schijnt op de camping.
Oefening: Werkwoordsvervoeging
Instructie:
Kies het juiste woord, lees de zin hardop voor en vertaal.
Toon antwoorden
Toon vertaling
Mostrar (Presente, indicativo)
1.
Nosotros ... nuestras maletas en el aeropuerto.
Nosotros mostramos nuestras maletas en el aeropuerto.
(Wij tonen onze koffers op de luchthaven.)
2.
Vosotros ... vuestros billetes al guía turístico.
Vosotros mostráis vuestros billetes al guía turístico.
(Jullie tonen jullie kaartjes aan de reisgids.)
3.
Ellos ... sus gafas de sol cuando hace sol en el camping.
Ellos muestran sus gafas de sol cuando hace sol en el camping.
(Zij tonen hun zonnebril wanneer de zon schijnt op de camping.)
4.
Él ... su carné de identidad para facturar.
Él muestra su carné de identidad para facturar.
(Hij toont zijn identiteitskaart om in te checken.)
5.
Yo ... mi pasaporte en el control de seguridad.
Yo muestro mi pasaporte en el control de seguridad.
(Ik toon mijn paspoort bij de veiligheidscontrole.)
6.
Tú ... la llave de la habitación en la recepción.
Tú muestras la llave de la habitación en la recepción.
(Jij toont de sleutel van de kamer bij de receptie.)
-
yo muestro
ik toon
-
tú muestras
jij toont
-
él/ella muestra
hij/zij toont
-
nosotros/nosotras mostramos
wij tonen
-
vosotros/vosotras mostráis
jullie tonen
-
ellos/ellas muestran
zij tonen
|
Pretérito perfecto
(Voltooid tegenwoordige tijd)
Oefeningen en voorbeeldzinnen
Voorbeeldzinnen
-
He mostrado la solución al problema.
Ik heb de oplossing voor het probleem getoond.
-
Has mostrado tu pasaporte en el control de seguridad.
Jij hebt je paspoort getoond bij de veiligheidscontrole.
-
Ha mostrado las instrucciones de la excursión.
Hij heeft de instructies van de excursie getoond.
-
Hemos mostrado la llave en la recepción.
Wij hebben de sleutel bij de receptie getoond.
-
Habéis mostrado la habitación doble a los turistas.
Jullie hebben de tweepersoonskamer aan de toeristen getoond.
-
Han mostrado las habitaciones individuales al guía turístico.
Zij hebben de eenpersoonskamers aan de gids getoond.
Oefening: Werkwoordsvervoeging
Instructie:
Kies het juiste woord, lees de zin hardop voor en vertaal.
Toon antwoorden
Toon vertaling
Mostrar (Pretérito perfecto, indicativo)
1.
... la solución al problema.
He mostrado la solución al problema.
(Ik heb de oplossing voor het probleem getoond.)
2.
... la llave en la recepción.
Hemos mostrado la llave en la recepción.
(Wij hebben de sleutel bij de receptie getoond.)
3.
... tu pasaporte en el control de seguridad.
Has mostrado tu pasaporte en el control de seguridad.
(Jij hebt je paspoort getoond bij de veiligheidscontrole.)
4.
... las instrucciones de la excursión.
Ha mostrado las instrucciones de la excursión.
(Hij heeft de instructies van de excursie getoond.)
5.
... las habitaciones individuales al guía turístico.
Han mostrado las habitaciones individuales al guía turístico.
(Zij hebben de eenpersoonskamers aan de gids getoond.)
6.
... la habitación doble a los turistas.
Habéis mostrado la habitación doble a los turistas.
(Jullie hebben de tweepersoonskamer aan de toeristen getoond.)
-
yo he mostrado
ik heb getoond
-
tú has mostrado
jij hebt getoond
-
él/ella ha mostrado
hij/zij heeft getoond
-
nosotros/nosotras hemos mostrado
wij hebben getoond
-
vosotros/vosotras habéis mostrado
jullie hebben getoond
-
ellos/ellas han mostrado
zij hebben getoond
|
Subjuntivo presente
(Aanvoegende wijs tegenwoordige tijd)
Oefeningen en voorbeeldzinnen
Voorbeeldzinnen
-
Espero que yo muestre cómo hacer la maleta.
Ik hoop dat ik laat zien hoe je de koffer inpakt.
-
Es importante que tú muestres tu pasaporte en el mostrador.
Het is belangrijk dat jij jouw paspoort aan de balie toont.
-
Deseo que él muestre la solución al problema.
Ik wens dat hij de oplossing voor het probleem toont.
-
Es bueno que nosotros mostremos las entradas al guía turístico.
Het is goed dat wij de kaartjes aan de gids tonen.
-
Quiero que vosotros mostréis el carné de identidad al recepcionista.
Ik wil dat jullie de identiteitskaart aan de receptionist tonen.
-
Es necesario que ellos muestren su tarjeta de embarque al piloto.
Het is nodig dat zij hun instapkaart aan de piloot tonen.
Oefening: Werkwoordsvervoeging
Instructie:
Kies het juiste woord, lees de zin hardop voor en vertaal.
Toon antwoorden
Toon vertaling
Mostrar (Subjuntivo presente, subjuntivo)
1.
Espero que yo ... cómo hacer la maleta.
Espero que yo muestre cómo hacer la maleta.
(Ik hoop dat ik laat zien hoe je de koffer inpakt.)
2.
Es importante que tú ... tu pasaporte en el mostrador.
Es importante que tú muestres tu pasaporte en el mostrador.
(Het is belangrijk dat jij jouw paspoort aan de balie toont.)
3.
Es bueno que nosotros ... las entradas al guía turístico.
Es bueno que nosotros mostremos las entradas al guía turístico.
(Het is goed dat wij de kaartjes aan de gids tonen.)
4.
Es necesario que ellos ... su tarjeta de embarque al piloto.
Es necesario que ellos muestren su tarjeta de embarque al piloto.
(Het is nodig dat zij hun instapkaart aan de piloot tonen.)
5.
Quiero que vosotros ... el carné de identidad al recepcionista.
Quiero que vosotros mostréis el carné de identidad al recepcionista.
(Ik wil dat jullie de identiteitskaart aan de receptionist tonen.)
6.
Deseo que él ... la solución al problema.
Deseo que él muestre la solución al problema.
(Ik wens dat hij de oplossing voor het probleem toont.)
-
yo muestre
ik toon
-
tú muestres
jij toont
-
él/ella muestre
hij/zij toont
-
nosotros/nosotras mostremos
wij tonen
-
vosotros/vosotras mostréis
jullie tonen
-
ellos/ellas muestren
zij tonen
|
Subjuntivo pretérito perfecto
(Voltooid verleden toekomende tijd)
Oefeningen en voorbeeldzinnen
Voorbeeldzinnen
-
Espero que haya mostrado las gafas de sol.
Ik hoop dat ik de zonnebril heb getoond.
-
Espero que hayas mostrado la toalla.
Ik hoop dat jij de handdoek hebt getoond.
-
Espero que haya mostrado la llave.
Ik hoop dat hij de sleutel heeft getoond.
-
Espero que hayamos mostrado la maleta.
Ik hoop dat wij de koffer hebben getoond.
-
Espero que hayáis mostrado la habitación doble.
Ik hoop dat jullie de tweepersoonskamer hebben getoond.
-
Espero que hayan mostrado el equipaje.
Ik hoop dat zij het bagage hebben getoond.
Oefening: Werkwoordsvervoeging
Instructie:
Kies het juiste woord, lees de zin hardop voor en vertaal.
Toon antwoorden
Toon vertaling
Mostrar (Subjuntivo pretérito perfecto, subjuntivo)
1.
Espero que ... la habitación doble.
Espero que hayáis mostrado la habitación doble.
(Ik hoop dat jullie de tweepersoonskamer hebben getoond.)
2.
Espero que ... las gafas de sol.
Espero que haya mostrado las gafas de sol.
(Ik hoop dat ik de zonnebril heb getoond.)
3.
Espero que ... la toalla.
Espero que hayas mostrado la toalla.
(Ik hoop dat jij de handdoek hebt getoond.)
4.
Espero que ... la llave.
Espero que haya mostrado la llave.
(Ik hoop dat hij de sleutel heeft getoond.)
5.
Espero que ... la maleta.
Espero que hayamos mostrado la maleta.
(Ik hoop dat wij de koffer hebben getoond.)
6.
Espero que ... el equipaje.
Espero que hayan mostrado el equipaje.
(Ik hoop dat zij het bagage hebben getoond.)
-
yo haya mostrado
ik heb getoond
-
tú hayas mostrado
jij hebt getoond
-
él/ella haya mostrado
hij/zij heeft getoond
-
nosotros/nosotras hayamos mostrado
wij hebben getoond
-
vosotros/vosotras hayáis mostrado
jullie hebben getoond
-
ellos/ellas hayan mostrado
zij hebben getoond
|
Pretérito imperfecto
(Onvoltooid verleden tijd)
Oefeningen en voorbeeldzinnen
Voorbeeldzinnen
-
Yo mostraba la habitación individual a los turistas.
Ik toonde de eenpersoonskamer aan de toeristen.
-
Tú mostrabas cómo hacer la maleta a tu amigo.
Jij toonde hoe je de koffer moest inpakken aan jouw vriend.
-
Él mostraba el pasaporte en el control de seguridad.
Hij liet het paspoort zien bij de veiligheidscontrole.
-
Nosotros mostrábamos la solución al problema.
Wij toonden de oplossing voor het probleem.
-
Vosotros mostrabais el carné de conducir en el mostrador.
jullie toonden het rijbewijs aan het loket.
-
Ellos mostraban las instrucciones para abrocharse el cinturón de seguridad.
Zij toonden de instructies om de veiligheidsgordel vast te maken.
Oefening: Werkwoordsvervoeging
Instructie:
Kies het juiste woord, lees de zin hardop voor en vertaal.
Toon antwoorden
Toon vertaling
Mostrar (Pretérito imperfecto, indicativo)
1.
Vosotros ... el carné de conducir en el mostrador.
Vosotros mostrabais el carné de conducir en el mostrador.
(Jullie toonden het rijbewijs aan het loket.)
2.
Él ... el pasaporte en el control de seguridad.
Él mostraba el pasaporte en el control de seguridad.
(Hij liet het paspoort zien bij de veiligheidscontrole.)
3.
Tú ... cómo hacer la maleta a tu amigo.
Tú mostrabas cómo hacer la maleta a tu amigo.
(Jij toonde hoe je de koffer moest inpakken aan jouw vriend.)
4.
Ellos ... las instrucciones para abrocharse el cinturón de seguridad.
Ellos mostraban las instrucciones para abrocharse el cinturón de seguridad.
(Zij toonden de instructies om de veiligheidsgordel vast te maken.)
5.
Nosotros ... la solución al problema.
Nosotros mostrábamos la solución al problema.
(Wij toonden de oplossing voor het probleem.)
6.
Yo ... la habitación individual a los turistas.
Yo mostraba la habitación individual a los turistas.
(Ik toonde de eenpersoonskamer aan de toeristen.)
-
yo mostraba
ik toonde
-
tú mostrabas
jij toonde
-
él/ella mostraba
hij/zij toonde
-
nosotros/nosotras mostrábamos
wij toonden
-
vosotros/vosotras mostrabais
jullie toonden
-
ellos/ellas mostraban
zij toonden
|
Pretérito pluscuamperfecto
(Voltooid verleden tijd)
Oefeningen en voorbeeldzinnen
Voorbeeldzinnen
-
Yo había mostrado la solución a los turistas.
Ik had de oplossing aan de toeristen getoond.
-
Tú habías mostrado la llave en la recepción.
Jij had de sleutel bij de receptie getoond.
-
Él había mostrado la habitación individual.
Hij had de eenpersoonskamer getoond.
-
Nosotros habíamos mostrado los girasoles en la excursión.
Wij hadden de zonnebloemen getoond tijdens de excursie.
-
Vosotros habíais mostrado los calzoncillos en la maleta.
Jullie hadden de onderbroeken in de koffer getoond.
-
Ellos habían mostrado el equipaje en el aeropuerto.
Zij hadden de bagage op de luchthaven getoond.
Oefening: Werkwoordsvervoeging
Instructie:
Kies het juiste woord, lees de zin hardop voor en vertaal.
Toon antwoorden
Toon vertaling
Mostrar (Pretérito pluscuamperfecto, indicativo)
1.
Ellos ... el equipaje en el aeropuerto.
Ellos habían mostrado el equipaje en el aeropuerto.
(Zij hadden de bagage op de luchthaven getoond.)
2.
Él ... la habitación individual.
Él había mostrado la habitación individual.
(Hij had de eenpersoonskamer getoond.)
3.
Tú ... la llave en la recepción.
Tú habías mostrado la llave en la recepción.
(Jij had de sleutel bij de receptie getoond.)
4.
Yo ... la solución a los turistas.
Yo había mostrado la solución a los turistas.
(Ik had de oplossing aan de toeristen getoond.)
5.
Vosotros ... los calzoncillos en la maleta.
Vosotros habíais mostrado los calzoncillos en la maleta.
(Jullie hadden de onderbroeken in de koffer getoond.)
6.
Nosotros ... los girasoles en la excursión.
Nosotros habíamos mostrado los girasoles en la excursión.
(Wij hadden de zonnebloemen getoond tijdens de excursie.)
-
yo había mostrado
ik had getoond
-
tú habías mostrado
jij had getoond
-
él/ella había mostrado
hij/zij had getoond
-
nosotros/nosotras habíamos mostrado
wij hadden getoond
-
vosotros/vosotras habíais mostrado
jullie hadden getoond
-
ellos/ellas habían mostrado
zij hadden getoond
|
Subjuntivo pretérito imperfecto
(Onvoltooid verleden conjunctief)
Oefeningen en voorbeeldzinnen
Voorbeeldzinnen
-
Si yo mostrara/mostrase las instrucciones, los turistas entenderían mejor.
Als ik de instructies zou tonen, zouden de toeristen het beter begrijpen.
-
Si tú mostraras/mostrases la entrada, podríamos admirar el roble.
Als jij de ingang toonde, zouden we de eik kunnen bewonderen.
-
Si él mostrara/mostrase el carné de identidad, podrían alquilar el bungaló.
Als hij het identiteitsbewijs zou tonen, zouden ze de bungalow kunnen huren.
-
Si nosotros mostrásemos/mostráramos la habitación doble, la excursión sería completa.
Als wij de tweepersoonskamer zouden tonen, zou de excursie compleet zijn.
-
Si vosotros mostrarais/mostraseis la maleta al recepcionista, podría registrarla.
Als jullie de koffer aan de receptionist zouden tonen, zou hij deze kunnen registreren.
-
Si ellos mostraran/mostrasen la reserva, podrían descansar en el camping.
Als zij de reservering zouden tonen, zouden ze op de camping kunnen ontspannen.
Oefening: Werkwoordsvervoeging
Instructie:
Kies het juiste woord, lees de zin hardop voor en vertaal.
Toon antwoorden
Toon vertaling
Mostrar (Subjuntivo pretérito imperfecto, subjuntivo)
1.
Si yo ... las instrucciones, los turistas entenderían mejor.
Si yo mostrara/mostrase las instrucciones, los turistas entenderían mejor.
(Als ik de instructies zou tonen, zouden de toeristen het beter begrijpen.)
2.
Si vosotros ... la maleta al recepcionista, podría registrarla.
Si vosotros mostrarais/mostraseis la maleta al recepcionista, podría registrarla.
(Als jullie de koffer aan de receptionist zouden tonen, zou hij deze kunnen registreren.)
3.
Si nosotros .../... la habitación doble, la excursión sería completa.
Si nosotros mostrásemos/mostráramos la habitación doble, la excursión sería completa.
(Als wij de tweepersoonskamer zouden tonen, zou de excursie compleet zijn.)
4.
Si ellos ... la reserva, podrían descansar en el camping.
Si ellos mostraran/mostrasen la reserva, podrían descansar en el camping.
(Als zij de reservering zouden tonen, zouden ze op de camping kunnen ontspannen.)
5.
Si tú ... la entrada, podríamos admirar el roble.
Si tú mostraras/mostrases la entrada, podríamos admirar el roble.
(Als jij de ingang toonde, zouden we de eik kunnen bewonderen.)
6.
Si él ... el carné de identidad, podrían alquilar el bungaló.
Si él mostrara/mostrase el carné de identidad, podrían alquilar el bungaló.
(Als hij het identiteitsbewijs zou tonen, zouden ze de bungalow kunnen huren.)
-
yo mostrara/mostrase
ik zou tonen
-
tú mostraras/mostrases
jij zou tonen
-
él/ella mostrara/mostrase
hij zou tonen
-
nosotros/nosotras mostráramos/mostrásemos
wij zouden tonen
-
vosotros/vosotras mostrarais/mostraseis
jullie zouden tonen
-
ellos/ellas mostraran/mostrasen
zij zouden tonen
|
Subjuntivo pluscuamperfecto
(Voltooid verleden tijd (aanvoegende wijs))
Oefeningen en voorbeeldzinnen
Voorbeeldzinnen
-
Si hubiera/hubiese mostrado la instrucción, no te habrías perdido.
Als ik de instructie had getoond, zou je niet verdwaald zijn.
-
Si hubieras/hubieses mostrado la maleta, todo estaría listo.
Als jij de koffer had getoond, zou alles klaar zijn.
-
Si hubiera/hubiese mostrado las gafas de sol, las habría comprado.
Als hij de zonnebril had getoond, had hij deze gekocht.
-
Si hubiéramos/hubiésemos mostrado la solución, la excursión sería más segura.
Als wij de oplossing hadden getoond, zou de excursie veiliger zijn.
-
Si hubierais/hubieseis mostrado el mapa, los turistas no se habrían perdido.
Als jullie de kaart had getoond, zouden de toeristen niet verdwaald zijn.
-
Si hubieran/hubiesen mostrado la llave, habrían hecho el check in.
Als ze de sleutel hadden getoond, zouden ze hebben ingecheckt.
Oefening: Werkwoordsvervoeging
Instructie:
Kies het juiste woord, lees de zin hardop voor en vertaal.
Toon antwoorden
Toon vertaling
Mostrar (Subjuntivo pluscuamperfecto, subjuntivo)
1.
Si ... las gafas de sol, las habría comprado.
Si hubiera/hubiese mostrado las gafas de sol, las habría comprado.
(Als hij de zonnebril had getoond, had hij deze gekocht.)
2.
Si ... la maleta, todo estaría listo.
Si hubieras/hubieses mostrado la maleta, todo estaría listo.
(Als jij de koffer had getoond, zou alles klaar zijn.)
3.
Si ... la llave, habrían hecho el check in.
Si hubieran/hubiesen mostrado la llave, habrían hecho el check in.
(Als ze de sleutel hadden getoond, zouden ze hebben ingecheckt.)
4.
Si ... la solución, la excursión sería más segura.
Si hubiéramos/hubiésemos mostrado la solución, la excursión sería más segura.
(Als wij de oplossing hadden getoond, zou de excursie veiliger zijn.)
5.
Si ... la instrucción, no te habrías perdido.
Si hubiera/hubiese mostrado la instrucción, no te habrías perdido.
(Als ik de instructie had getoond, zou je niet verdwaald zijn.)
6.
Si ... el mapa, los turistas no se habrían perdido.
Si hubierais/hubieseis mostrado el mapa, los turistas no se habrían perdido.
(Als jullie de kaart had getoond, zouden de toeristen niet verdwaald zijn.)
-
yo hubiera/hubiese mostrado
ik zou getoond hebben
-
tú hubieras/hubieses mostrado
jij zou hebben getoond
-
él/ella hubiera/hubiese mostrado
hij zou getoond hebben
-
nosotros/nosotras hubiéramos/hubiésemos mostrado
wij zouden hebben getoond
-
vosotros/vosotras hubierais/hubieseis mostrado
jullie zouden hebben getoond
-
ellos/ellas hubieran/hubiesen mostrado
zij zouden getoond hebben
|
Pretérito indefinido
(Onvoltooid verleden tijd)
Oefeningen en voorbeeldzinnen
Voorbeeldzinnen
-
Yo mostré mi pasaporte en el control de seguridad.
Ik toonde mijn paspoort bij de veiligheidscontrole.
-
Tú mostraste la llave en la recepción.
Jij toonde de sleutel bij de receptie.
-
Él mostró la tarjeta de embarque a la azafata.
Hij toonde de instapkaart aan de stewardess.
-
Nosotros mostramos nuestro equipaje en el mostrador.
Wij toonden onze bagage bij de balie.
-
Vosotros mostrasteis la reserva en el hostal.
Jullie toonden de reservering in het hostel.
-
Ellos mostraron los billetes de avión en la oficina de turismo.
Zij toonden de vliegtickets op het toeristenkantoor.
Oefening: Werkwoordsvervoeging
Instructie:
Kies het juiste woord, lees de zin hardop voor en vertaal.
Toon antwoorden
Toon vertaling
Mostrar (Pretérito indefinido, indicativo)
1.
Yo ... mi pasaporte en el control de seguridad.
Yo mostré mi pasaporte en el control de seguridad.
(Ik toonde mijn paspoort bij de veiligheidscontrole.)
2.
Él ... la tarjeta de embarque a la azafata.
Él mostró la tarjeta de embarque a la azafata.
(Hij toonde de instapkaart aan de stewardess.)
3.
Nosotros ... nuestro equipaje en el mostrador.
Nosotros mostramos nuestro equipaje en el mostrador.
(Wij toonden onze bagage bij de balie.)
4.
Vosotros ... la reserva en el hostal.
Vosotros mostrasteis la reserva en el hostal.
(Jullie toonden de reservering in het hostel.)
5.
Tú ... la llave en la recepción.
Tú mostraste la llave en la recepción.
(Jij toonde de sleutel bij de receptie.)
6.
Ellos ... los billetes de avión en la oficina de turismo.
Ellos mostraron los billetes de avión en la oficina de turismo.
(Zij toonden de vliegtickets op het toeristenkantoor.)
-
yo mostré
ik toonde
-
tú mostraste
jij toonde
-
él/ella mostró
hij/zij toonde
-
nosotros/nosotras mostramos
wij toonden
-
vosotros/vosotras mostrasteis
jullie toonden
-
ellos/ellas mostraron
zij toonden
|
Pretérito anterior
(Verleden tijd voltooid)
Oefeningen en voorbeeldzinnen
Voorbeeldzinnen
-
Hube mostrado la solución a los turistas.
Ik had de oplossing aan de toeristen getoond.
-
Hubiste mostrado la maleta en la recepción.
Jij had de koffer getoond bij de receptie.
-
Hubo mostrado las instrucciones a los estudiantes.
Hij had de instructies aan de studenten getoond.
-
Hubimos mostrado la habitación doble a los huéspedes.
Wij hadden de tweepersoonskamer aan de gasten getoond.
-
Hubisteis mostrado el bungaló a los turistas.
Jullie hadden de bungalow aan de toeristen getoond.
-
Hubieron mostrado la agencia de viajes a los recién llegados.
Zij hadden de reisorganisatie aan de nieuwkomers getoond.
Oefening: Werkwoordsvervoeging
Instructie:
Kies het juiste woord, lees de zin hardop voor en vertaal.
Toon antwoorden
Toon vertaling
Mostrar (Pretérito anterior, indicativo)
1.
... la agencia de viajes a los recién llegados.
Hubieron mostrado la agencia de viajes a los recién llegados.
(Zij hadden de reisorganisatie aan de nieuwkomers getoond.)
2.
... la habitación doble a los huéspedes.
Hubimos mostrado la habitación doble a los huéspedes.
(Wij hadden de tweepersoonskamer aan de gasten getoond.)
3.
... la solución a los turistas.
Hube mostrado la solución a los turistas.
(Ik had de oplossing aan de toeristen getoond.)
4.
... la maleta en la recepción.
Hubiste mostrado la maleta en la recepción.
(Jij had de koffer getoond bij de receptie.)
5.
... las instrucciones a los estudiantes.
Hubo mostrado las instrucciones a los estudiantes.
(Hij had de instructies aan de studenten getoond.)
6.
... el bungaló a los turistas.
Hubisteis mostrado el bungaló a los turistas.
(Jullie hadden de bungalow aan de toeristen getoond.)
-
yo hube mostrado
ik had getoond
-
tú hubiste mostrado
jij had getoond
-
él/ella hubo mostrado
hij had getoond
-
nosotros/nosotras hubimos mostrado
wij hadden getoond
-
vosotros/vosotras hubisteis mostrado
jullie hadden getoond
-
ellos/ellas hubieron mostrado
zij hadden getoond
|
Subjuntivo futuro simple
(Toekomende tijd in de aanvoegende wijs)
Oefeningen en voorbeeldzinnen
Voorbeeldzinnen
-
Cuando yo mostrare la solución a los turistas, ellos estarán contentos.
Wanneer ik de oplossing aan de toeristen zal tonen, zullen zij blij zijn.
-
Si tú mostrares las habitaciones individuales, podremos elegir una.
Als jij de eenpersoonskamers zou tonen, kunnen we er een kiezen.
-
Cuando él/ella mostrare el pasaporte, podrá pasar el control de seguridad.
Wanneer hij/zij het paspoort zal tonen, zal hij/zij de veiligheidscontrole kunnen passeren.
-
Si nosotros/nosotras mostráremos el carné de identidad, nos dejarán entrar.
Als wij het identiteitsbewijs zullen tonen, zullen ze ons binnenlaten.
-
Si vosotros/vosotras mostrareis las gafas de sol, podréis llevároslas.
Als jullie de zonnebril zullen tonen, zullen jullie hem kunnen meenemen.
-
Cuando ellos/ellas mostraren los billetes, podrán embarcar en el avión.
Wanneer zij de tickets zullen tonen, kunnen zij aan boord van het vliegtuig gaan.
Oefening: Werkwoordsvervoeging
Instructie:
Kies het juiste woord, lees de zin hardop voor en vertaal.
Toon antwoorden
Toon vertaling
Mostrar (Subjuntivo futuro simple, subjuntivo)
1.
Cuando él/ella ... el pasaporte, podrá pasar el control de seguridad.
Cuando él/ella mostrare el pasaporte, podrá pasar el control de seguridad.
(Wanneer hij/zij het paspoort zal tonen, zal hij/zij de veiligheidscontrole kunnen passeren.)
2.
Si tú ... las habitaciones individuales, podremos elegir una.
Si tú mostrares las habitaciones individuales, podremos elegir una.
(Als jij de eenpersoonskamers zou tonen, kunnen we er een kiezen.)
3.
Cuando ellos/ellas ... los billetes, podrán embarcar en el avión.
Cuando ellos/ellas mostraren los billetes, podrán embarcar en el avión.
(Wanneer zij de tickets zullen tonen, kunnen zij aan boord van het vliegtuig gaan.)
4.
Cuando yo ... la solución a los turistas, ellos estarán contentos.
Cuando yo mostrare la solución a los turistas, ellos estarán contentos.
(Wanneer ik de oplossing aan de toeristen zal tonen, zullen zij blij zijn.)
5.
Si vosotros/vosotras ... las gafas de sol, podréis llevároslas.
Si vosotros/vosotras mostrareis las gafas de sol, podréis llevároslas.
(Als jullie de zonnebril zullen tonen, zullen jullie hem kunnen meenemen.)
6.
Si nosotros/nosotras ... el carné de identidad, nos dejarán entrar.
Si nosotros/nosotras mostráremos el carné de identidad, nos dejarán entrar.
(Als wij het identiteitsbewijs zullen tonen, zullen ze ons binnenlaten.)
-
yo mostrare
ik zal tonen
-
tú mostrares
jij zult tonen
-
él/ella mostrare
hij/zij zal tonen
-
nosotros/nosotras mostráremos
wij zullen tonen
-
vosotros/vosotras mostrareis
jullie zullen tonen
-
ellos/ellas mostraren
zij zouden tonen
|
Subjuntivo futuro perfecto
(Voltooid tegenwoordige toekomende tijd)
Oefeningen en voorbeeldzinnen
Voorbeeldzinnen
-
Cuando yo hubiere mostrado la entrada, podremos entrar.
Wanneer ik de ingang zal hebben getoond, kunnen wij naar binnen.
-
Si tú hubieres mostrado las instrucciones, habría sido más fácil.
Als jij de instructies had getoond, zou het makkelijker zijn geweest.
-
Quizás él hubiere mostrado los documentos en la recepción.
Misschien hij zou de documenten bij de receptie getoond hebben.
-
Nosotros hubiéremos mostrado la habitación doble a los turistas.
Wij zouden de tweepersoonskamer aan de toeristen getoond hebben.
-
Vosotros hubiereis mostrado el biquini antes de ir a la playa.
Jullie zouden de bikini getoond hebben voordat jullie naar het strand gingen.
-
Ellos hubieren mostrado el carnet de conducir en el control de seguridad.
Zij zouden het rijbewijs hebben getoond bij de veiligheidscontrole.
Oefening: Werkwoordsvervoeging
Instructie:
Kies het juiste woord, lees de zin hardop voor en vertaal.
Toon antwoorden
Toon vertaling
Mostrar (Subjuntivo futuro perfecto, subjuntivo)
1.
Ellos ... el carnet de conducir en el control de seguridad.
Ellos hubieren mostrado el carnet de conducir en el control de seguridad.
(Zij zouden het rijbewijs hebben getoond bij de veiligheidscontrole.)
2.
Vosotros ... el biquini antes de ir a la playa.
Vosotros hubiereis mostrado el biquini antes de ir a la playa.
(Jullie zouden de bikini getoond hebben voordat jullie naar het strand gingen.)
3.
Nosotros ... la habitación doble a los turistas.
Nosotros hubiéremos mostrado la habitación doble a los turistas.
(Wij zouden de tweepersoonskamer aan de toeristen getoond hebben.)
4.
Quizás él ... los documentos en la recepción.
Quizás él hubiere mostrado los documentos en la recepción.
(Misschien hij zou de documenten bij de receptie getoond hebben.)
5.
Si tú ... las instrucciones, habría sido más fácil.
Si tú hubieres mostrado las instrucciones, habría sido más fácil.
(Als jij de instructies had getoond, zou het makkelijker zijn geweest.)
6.
Cuando yo ... la entrada, podremos entrar.
Cuando yo hubiere mostrado la entrada, podremos entrar.
(Wanneer ik de ingang zal hebben getoond, kunnen wij naar binnen.)
-
yo hubiere mostrado
ik zou getoond hebben
-
tú hubieres mostrado
jij zou hebben getoond
-
él/ella hubiere mostrado
hij zou getoond hebben
-
nosotros/nosotras hubiéremos mostrado
wij zouden getoond hebben
-
vosotros/vosotras hubiereis mostrado
jullie zullen getoond hebben
-
ellos/ellas hubieren mostrado
zij zouden hebben getoond
|
Futuro simple
(Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd)
Oefeningen en voorbeeldzinnen
Voorbeeldzinnen
-
Mañana mostraré cómo hacer la maleta.
Morgen zal ik tonen hoe de koffer te pakken.
-
Mañana mostrarás a los turistas los lugares turísticos.
Jij zult aan de toeristen de toeristische plekken tonen.
-
Mañana él mostrará las gafas de sol.
Morgen zal hij de zonnebril tonen.
-
Mañana mostraremos la agencia de viajes.
Wij zullen morgen het reisbureau tonen.
-
Mañana mostraréis la oficina de turismo.
Jullie zullen het toeristenbureau tonen.
-
Mañana mostrarán el pasaporte en el aeropuerto.
Zij zullen morgen het paspoort op de luchthaven tonen.
Oefening: Werkwoordsvervoeging
Instructie:
Kies het juiste woord, lees de zin hardop voor en vertaal.
Toon antwoorden
Toon vertaling
Mostrar (Futuro simple, indicativo)
1.
Mañana ... a los turistas los lugares turísticos.
Mañana mostrarás a los turistas los lugares turísticos.
(Jij zult aan de toeristen de toeristische plekken tonen.)
2.
Mañana ... la agencia de viajes.
Mañana mostraremos la agencia de viajes.
(Wij zullen morgen het reisbureau tonen.)
3.
Mañana ... la oficina de turismo.
Mañana mostraréis la oficina de turismo.
(Jullie zullen het toeristenbureau tonen.)
4.
Mañana él ...? las gafas de sol.
Mañana él mostrará las gafas de sol.
(Morgen zal hij de zonnebril tonen.)
5.
Mañana ... el pasaporte en el aeropuerto.
Mañana mostrarán el pasaporte en el aeropuerto.
(Zij zullen morgen het paspoort op de luchthaven tonen.)
6.
Mañana ... cómo hacer la maleta.
Mañana mostraré cómo hacer la maleta.
(Morgen zal ik tonen hoe de koffer te pakken.)
-
yo mostraré
ik zal tonen
-
tú mostrarás
jij zult tonen
-
él/ella mostrará
hij/zij zal tonen
-
nosotros/nosotras mostraremos
wij zullen tonen
-
vosotros/vosotras mostraréis
jullie zullen tonen
-
ellos/ellas mostrarán
zij zullen tonen
|
Futuro perfecto
(Voltooid toekomende tijd)
Oefeningen en voorbeeldzinnen
Voorbeeldzinnen
-
Habré mostrado la habitación doble al recepcionista.
Ik zal de tweepersoonskamer aan de receptionist hebben getoond.
-
Habrás mostrado el pasaporte en el control de seguridad.
Jij zult het paspoort bij de veiligheidscontrole getoond hebben.
-
Habrá mostrado la llave a los turistas.
Hij zal de sleutel aan de toeristen hebben getoond.
-
Habremos mostrado la entrada al guía turístico.
Wij zullen de ingang aan de gids getoond hebben.
-
Habréis mostrado las instrucciones a los turistas.
Jullie zullen de instructies aan de toeristen hebben getoond.
-
Habrán mostrado las habitaciones individuales.
Zij zullen de eenpersoonskamers hebben getoond.
Oefening: Werkwoordsvervoeging
Instructie:
Kies het juiste woord, lees de zin hardop voor en vertaal.
Toon antwoorden
Toon vertaling
Mostrar (Futuro perfecto, indicativo)
1.
... la entrada al guía turístico.
Habremos mostrado la entrada al guía turístico.
(Wij zullen de ingang aan de gids getoond hebben.)
2.
... el pasaporte en el control de seguridad.
Habrás mostrado el pasaporte en el control de seguridad.
(Jij zult het paspoort bij de veiligheidscontrole getoond hebben.)
3.
... la habitación doble al recepcionista.
Habré mostrado la habitación doble al recepcionista.
(Ik zal de tweepersoonskamer aan de receptionist hebben getoond.)
4.
... las habitaciones individuales.
Habrán mostrado las habitaciones individuales.
(Zij zullen de eenpersoonskamers hebben getoond.)
5.
... las instrucciones a los turistas.
Habréis mostrado las instrucciones a los turistas.
(Jullie zullen de instructies aan de toeristen hebben getoond.)
6.
... la llave a los turistas.
Habrá mostrado la llave a los turistas.
(Hij zal de sleutel aan de toeristen hebben getoond.)
-
yo habré mostrado
ik zal getoond hebben
-
tú habrás mostrado
jij zult hebben getoond
-
él/ella habrá mostrado
hij/zij zal getoond hebben
-
nosotros/nosotras habremos mostrado
wij zullen getoond hebben
-
vosotros/vosotras habréis mostrado
jullie zullen hebben getoond
-
ellos/ellas habrán mostrado
zij zullen hebben getoond
|
Imperativo (Imperatief)
|
Imperativo
(Gebiedende wijs)
Oefeningen en voorbeeldzinnen
Voorbeeldzinnen
-
Muestre la habitación individual, por favor.
Toon de eenpersoonskamer, alsjeblieft.
-
Muestra la maleta a los turistas.
Laat de koffer aan de toeristen zien.
-
Muestre la salida al turista.
Toon de uitgang aan de toerist.
-
Mostremos la entrada a los turistas.
Laten wij de ingang aan de toeristen tonen.
-
Mostrad las habitaciones al guía turístico.
Laat hun de kamers aan de toeristische gids zien.
Oefening: Werkwoordsvervoeging
Instructie:
Kies het juiste woord, lees de zin hardop voor en vertaal.
Toon antwoorden
Toon vertaling
Mostrar (Imperativo, imperativo)
1.
... la entrada a los turistas.
Mostremos la entrada a los turistas.
(Laten wij de ingang aan de toeristen tonen.)
2.
... la salida al turista.
Muestre la salida al turista.
(Toon de uitgang aan de toerist.)
3.
... la habitación individual, por favor.
Muestre la habitación individual, por favor.
(Toon de eenpersoonskamer, alsjeblieft.)
4.
... las habitaciones al guía turístico.
Mostrad las habitaciones al guía turístico.
(Laat hun de kamers aan de toeristische gids zien.)
5.
... la maleta a los turistas.
Muestra la maleta a los turistas.
(Laat de koffer aan de toeristen zien.)
-
Muestre!
jij toon
-
Muestra!
toon!
-
Muestre!
jij toon
-
Mostremos!
jullie tonen
-
Mostrad!
Toon!
|
Imperativo negativo
(Gebiedende wijs negatief)
Oefeningen en voorbeeldzinnen
Voorbeeldzinnen
-
¡No muestres tus planes a los turistas!
Jij toont je plannen niet aan de toeristen!
-
¡No muestre la toalla en el vuelo!
Toon de handdoek niet in de vlucht!
-
¡No mostremos la maleta en el aeropuerto!
Laten we de koffer niet tonen op het vliegveld!
-
¡No mostréis la ropa interior en la habitación doble!
Jullie tonen de onderkleding niet in de tweepersoonskamer!
-
¡No muestren los documentos en el control de seguridad!
zij moeten de documenten niet tonen bij de veiligheidscontrole
Oefening: Werkwoordsvervoeging
Instructie:
Kies het juiste woord, lees de zin hardop voor en vertaal.
Toon antwoorden
Toon vertaling
Mostrar (Imperativo negativo, imperativo)
1.
¡... los documentos en el control de seguridad!
¡No muestren los documentos en el control de seguridad!
(Toon de documenten niet bij de veiligheidscontrole!)
2.
¡... la toalla en el vuelo!
¡No muestre la toalla en el vuelo!
(Laat de handdoek niet zien in de vlucht!)
3.
¡... la ropa interior en la habitación doble!
¡No mostréis la ropa interior en la habitación doble!
(Toon het ondergoed niet in de tweepersoonskamer!)
4.
¡... tus planes a los turistas!
¡No muestres tus planes a los turistas!
(Toon je plannen niet aan toeristen!)
5.
¡... la maleta en el aeropuerto!
¡No mostremos la maleta en el aeropuerto!
(Laten we de koffer niet op het vliegveld laten zien!)
-
¡No muestres!
jij toont niet
-
¡No muestre!
hij/zij toont niet
-
¡No mostremos!
Laten we niet tonen!
-
¡No mostréis!
jullie tonen niet!
-
¡No muestren!
zij tonen niet!
|
|
Condicional simple
(Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd)
Oefeningen en voorbeeldzinnen
Voorbeeldzinnen
-
Yo mostraría la agencia de viajes a los turistas.
Ik zou het reisbureau aan de toeristen tonen.
-
Tú mostrarías las instrucciones para registrar una reserva.
Jij zou tonen hoe je je voor een reservering inschrijft.
-
Él/Ella mostraría el camino hacia el albergue.
Hij/Zij zou de weg naar het hostel tonen.
-
Nosotros/Nosotras mostraríamos la oficina de turismo al grupo de turistas.
Wij zouden de toeristeninformatie tonen aan de groep toeristen.
-
Vosotros/Vosotras mostraríais la recepción del hotel.
Jullie zouden de receptie van het hotel tonen.
-
Ellos/Ellas mostrarían el equipaje en el mostrador del aeropuerto.
Zij zouden de bagage tonen bij de balie op de luchthaven.
Oefening: Werkwoordsvervoeging
Instructie:
Kies het juiste woord, lees de zin hardop voor en vertaal.
Toon antwoorden
Toon vertaling
Mostrar (Condicional simple, indicativo)
1.
Ellos/ellas ... el equipaje en el mostrador del aeropuerto.
Ellos/ellas mostrarían el equipaje en el mostrador del aeropuerto.
(Zij zouden de bagage laten zien bij de balie van het vliegveld.)
2.
Yo ... la agencia de viajes a los turistas.
Yo mostraría la agencia de viajes a los turistas.
(Ik zou het reisbureau aan de toeristen tonen.)
3.
Vosotros/vosotras ... la recepción del hotel.
Vosotros/vosotras mostraríais la recepción del hotel.
(Jullie zouden de receptie van het hotel laten zien.)
4.
Nosotros/nosotras ... la oficina de turismo al grupo de turistas.
Nosotros/nosotras mostraríamos la oficina de turismo al grupo de turistas.
(Wij zouden het VVV-kantoor aan de groep toeristen laten zien.)
5.
Él/ella ... el camino hacia el albergue.
Él/ella mostraría el camino hacia el albergue.
(Hij/zij zou de weg wijzen naar de herberg.)
6.
Tú ... las instrucciones para registrar una reserva.
Tú mostrarías las instrucciones para registrar una reserva.
(Jij zou tonen hoe je je voor een reservering inschrijft.)
-
yo mostraría
ik zou tonen
-
tú mostrarías
jij zou tonen
-
él/ella mostraría
hij/zij zou tonen
-
nosotros/nosotras mostraríamos
wij zouden tonen
-
vosotros/vosotras mostraríais
jullie zouden tonen
-
ellos/ellas mostrarían
zij zouden tonen
|
Condicional perfecto
(Voltooid conditioneel)
Oefeningen en voorbeeldzinnen
Voorbeeldzinnen
-
Yo habría mostrado la oficina de turismo.
Ik zou het toeristenbureau hebben getoond.
-
Tú habrías mostrado la salida.
jij zou de uitgang hebben getoond.
-
Él habría mostrado el recepcionista.
Hij zou het aan de receptionist hebben getoond.
-
Nosotros habríamos mostrado las habitaciones.
Wij zouden de kamers hebben getoond.
-
Vosotros habríais mostrado el aeropuerto.
jullie zouden het vliegveld hebben getoond.
-
Ellos habrían mostrado las gafas de sol.
Zij zouden de zonnebril hebben getoond.
Oefening: Werkwoordsvervoeging
Instructie:
Kies het juiste woord, lees de zin hardop voor en vertaal.
Toon antwoorden
Toon vertaling
Mostrar (Condicional perfecto, indicativo)
1.
Nosotros ... las habitaciones.
Nosotros habríamos mostrado las habitaciones.
(Wij zouden de kamers hebben getoond.)
2.
Él ... el recepcionista.
Él habría mostrado el recepcionista.
(Hij zou het aan de receptionist hebben getoond.)
3.
Tú ... la salida.
Tú habrías mostrado la salida.
(Jij zou de uitgang hebben getoond.)
4.
Yo ... la oficina de turismo.
Yo habría mostrado la oficina de turismo.
(Ik zou het toeristenbureau hebben getoond.)
5.
Vosotros ... el aeropuerto.
Vosotros habríais mostrado el aeropuerto.
(Jullie zouden het vliegveld hebben getoond.)
6.
Ellos ... las gafas de sol.
Ellos habrían mostrado las gafas de sol.
(Zij zouden de zonnebril hebben getoond.)
-
yo habría mostrado
ik zou hebben getoond
-
tú habrías mostrado
jij zou hebben getoond
-
él/ella habría mostrado
hij/zij zou hebben getoond
-
nosotros/nosotras habríamos mostrado
wij zouden hebben getoond
-
vosotros/vosotras habríais mostrado
jullie zouden hebben getoond
-
ellos/ellas habrían mostrado
zij zouden getoond hebben
|