Informar (informeren) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Vervoeging van informar (informeren) voor alle werkwoordstijden met voorbeeldzinnen en oefeningen.

 Informar (informeren) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Leermaterialen die dit werkwoord implementeren:

Niveau: A2

Module 6: En el trabajo (Op het werk)

Les 42: Organización y delegación (Organisatie en delegatie)

Basiswerkwoordsvormen

Infinitivo (Infinitief) Gerundio (Deelwoord) Participio (Deelwoord)
Informar (informeren) Informando (Informerend) Informado (geïnformeerd)

Informar (informeren): Werkwoordvervoegingstabellen

Indicativo (Aantonende wijs) Subjuntivo (Aanvoegende wijs)

Presente 

Spaans Nederlands
(yo) informo ik informeer
(tú) informas jij informeert
(él/ella) informa hij/zij informeert
(nosotros/nosotras) informamos wij informeren
(vosotros/vosotras) informáis jullie informeren
(ellos/ellas) informan zij informeren

Pretérito perfecto 

Spaans Nederlands
(yo) he informado ik heb geïnformeerd
(tú) has informado jij hebt geïnformeerd
(él/ella) ha informado hij/zij heeft geïnformeerd
(nosotros/nosotras) hemos informado wij hebben geïnformeerd
(vosotros/vosotras) habéis informado jullie hebben geïnformeerd
(ellos/ellas) han informado zij hebben geïnformeerd

Subjuntivo presente 

Spaans Nederlands
(yo) informe ik informeer
(tú) informes jij informeert
(él/ella) informe hij/zij informe
(nosotros/nosotras) informemos wij informeren
(vosotros/vosotras) informéis jullie informeren
(ellos/ellas) informen zij informeren

Subjuntivo pretérito perfecto 

Spaans Nederlands
(yo) haya informado ik heb geïnformeerd
(tú) hayas informado jij hebt geïnformeerd
(él/ella) haya informado hij/zij heeft geïnformeerd
(nosotros/nosotras) hayamos informado wij hebben geïnformeerd
(vosotros/vosotras) hayáis informado jullie hebben geïnformeerd
(ellos/ellas) hayan informado zij hebben geïnformeerd

Pretérito imperfecto 

Spaans Nederlands
(yo) informaba ik informeerde
(tú) informabas jij informeerde
(él/ella) informaba hij/zij informeerde
(nosotros/nosotras) informábamos wij informeerden
(vosotros/vosotras) informabais jullie informeerden
(ellos/ellas) informaban zij informeerden

Pretérito pluscuamperfecto 

Spaans Nederlands
(yo) había informado ik had geïnformeerd
(tú) habías informado jij had geïnformeerd
(él/ella) había informado hij/zij had geïnformeerd
(nosotros/nosotras) habíamos informado wij hadden geïnformeerd
(vosotros/vosotras) habíais informado jullie hadden geïnformeerd
(ellos/ellas) habían informado zij hadden geïnformeerd

Subjuntivo pretérito imperfecto 

Spaans Nederlands
(yo) informara/informase ik informeerde
(tú) informaras/informases jij informeerde
(él/ella) informara/informase hij/zij informeerde
(nosotros/nosotras) informáramos/informásemos wij informeerden
(vosotros/vosotras) informarais/informaseis jullie informeerden
(ellos/ellas) informaran/informasen zij informeerden

Subjuntivo pluscuamperfecto 

Spaans Nederlands
(yo) hubiera/hubiese informado ik zou geïnformeerd hebben
(tú) hubieras/hubieses informado jij zou hebben geïnformeerd
(él/ella) hubiera/hubiese informado hij/zij had geïnformeerd
(nosotros/nosotras) hubiéramos/hubiésemos informado wij hadden geïnformeerd
(vosotros/vosotras) hubierais/hubieseis informado jullie zouden hebben geïnformeerd
(ellos/ellas) hubieran/hubiesen informado zij hadden geïnformeerd

Pretérito indefinido 

Spaans Nederlands
(yo) informé ik informeerde
(tú) informaste jij informeerde
(él/ella) informó hij/zij informeerde
(nosotros/nosotras) informamos wij informeerden
(vosotros/vosotras) informasteis jullie informeerden
(ellos/ellas) informaron zij informeerden

Pretérito anterior 

Spaans Nederlands
(yo) hube informado ik had geïnformeerd
(tú) hubiste informado jij had geïnformeerd
(él/ella) hubo informado hij heeft geïnformeerd / zij heeft geïnformeerd
(nosotros/nosotras) hubimos informado wij hadden geïnformeerd
(vosotros/vosotras) hubisteis informado jullie hadden geïnformeerd
(ellos/ellas) hubieron informado zij hadden geïnformeerd

Subjuntivo futuro simple 

Spaans Nederlands
(yo) subjuntivo_futuro_simple ik zal informeren
(tú) informare jij zou informeren
(él/ella) informares hij zou informeren/zij zou informeren
(nosotros/nosotras) informare wij informeren
(vosotros/vosotras) informáremos jullie zullen informeren
(ellos/ellas) informareis zij zullen informeren

Subjuntivo futuro perfecto 

Spaans Nederlands
(yo) hubiere informado ik zou hebben geïnformeerd
(tú) hubieres informado jij zou geïnformeerd hebben
(él/ella) hubiere informado hij/zij zal hebben geïnformeerd
(nosotros/nosotras) hubiéremos informado wij zullen hebben geïnformeerd
(vosotros/vosotras) hubiereis informado jullie zouden geïnformeerd hebben
(ellos/ellas) hubieren informado zij zouden geïnformeerd hebben

Futuro simple 

Spaans Nederlands
(yo) informaré ik zal informeren
(tú) informarás jij zult informeren
(él/ella) informará hij/zij zal informeren
(nosotros/nosotras) informaremos wij zullen informeren
(vosotros/vosotras) informaréis jullie zullen informeren
(ellos/ellas) informarán zij zullen informeren

Futuro perfecto 

Spaans Nederlands
(yo) Futuro Perfecto (Indicativo) ik zal hebben geïnformeerd
(tú) habré informado jij zal geïnformeerd hebben
(él/ella) habrás informado hij/zij zal hebben geïnformeerd
(nosotros/nosotras) habrá informado wij zullen hebben geïnformeerd
(vosotros/vosotras) habremos informado jullie zullen geïnformeerd hebben
(ellos/ellas) habréis informado zij zullen geïnformeerd hebben
Imperativo (Imperatief)

Imperativo 

Spaans Nederlands
¡Informa! Jij informeer
¡Informa! Jij informeer
¡Informe! Laten we informeren
¡Informemos! informeer
¡Informad! informeren!

Imperativo negativo 

Spaans Nederlands
No informe! jij informeert niet
No informes! Hij informeert niet!
No informe! jij informeert niet
No informemos! jullie informeren niet
No informéis! zij informeren niet!

Condicional simple 

Spaans Nederlands
(yo) informaría ik zou informeren
(tú) informarías jij zou informeren
(él/ella) informaría hij/zij zou informeren
(nosotros/nosotras) informaríamos wij zouden informeren
(vosotros/vosotras) informaríais jullie zouden informeren
(ellos/ellas) informarían zij zouden informeren

Condicional perfecto 

Spaans Nederlands
(yo) habría informado ik zou geïnformeerd hebben
(tú) habrías informado jij zou hebben geïnformeerd
(él/ella) habría informado hij/zij zou hebben geïnformeerd
(nosotros/nosotras) habríamos informado wij zouden geïnformeerd hebben
(vosotros/vosotras) habríais informado jullie zouden geïnformeerd hebben
(ellos/ellas) habrían informado zij zouden geïnformeerd hebben

Tegenwoordige en toekomstige tijden: A1

Oefening: Vertaal en maak zinnen

Instructie: Vertaal de woorden en zinnen hieronder.

1. jij zult de klas informeren over het uitstapje.
Tú informarás a la clase sobre la excursión.
2. Zij zullen de ouders informeren over het evenement.
Ellos informarán a los padres sobre el evento.
3. Hij informeert over het probleem bij het toeristenbureau.
Él informa sobre el problema en la oficina de turismo.
4. Hij zal zijn collega's informeren over het project.
Él informará a sus compañeros sobre el proyecto.
5. Jij informeert de toeristen over de vlucht.
Tú informas a los turistas sobre el vuelo.

Basis verleden tijd (A2/B1)

Oefening: Vertaal en maak zinnen

Instructie: Vertaal de woorden en zinnen hieronder.

1. Zij informeerden de ouders over de activiteiten van de school.
Ellos informaban a los padres sobre las actividades del colegio.
2. Jullie hebben geïnformeerd over de verandering van plannen.
Vosotros habéis informado sobre el cambio de planes.
3. Wij informeerden de gids over onze plannen.
Informamos al guía turístico sobre nuestros planes.
4. Zij hebben geïnformeerd over het nieuwe veiligheidsbeleid.
Ellos han informado de la nueva política de seguridad.
5. jij informeerde jouw/je klasgenoten over de excursie.
Tú informabas a tus compañeros sobre la excursión.

Basis subjunctief oefeningen: B1

Oefening: Werkwoordsvervoeging

Instructie: Kies het juiste werkwoord en de juiste tijd.

Toon vertaling Toon antwoorden

informarais/informaseis, informes, informe, informaran/informasen

1.
Es necesario que él/ella ... a la agencia de viajes.
(Het is noodzakelijk dat hij de reisbureau informeert.)
2.
Deseaba que ellos ... a los turistas sobre el servicio de transporte.
(Ik wilde dat zij de toeristen zouden informeren over de transportdienst.)
3.
Es importante que yo ... sobre el problema.
(Het is belangrijk dat ik informeer over het probleem.)
4.
No pensé que vosotros ... sobre la devolución.
(Ik dacht niet dat jullie zouden informeren over de terugbetaling.)
5.
Espero que tú ... a los turistas sobre la excursión.
(Ik hoop dat jij de toeristen informeert over de excursie.)

Gevorderde oefeningen: C1/C2

Oefening: Vertaal en maak zinnen

Instructie: Vertaal de woorden en zinnen hieronder.

1. Ik hoop dat hij/zij/u het geïnformeerd heeft aan het toeristenbureau.
Espero que haya informado a la oficina de turismo.
2. Als hij de receptie had geïnformeerd, zouden ze hem sneller hebben geholpen.
Si él hubiera/hubiese informado a la recepción, lo habrían atendido más rápido.
3. Ik zou blij zijn geweest als jij had geïnformeerd over de terugkeer voordat je vertrok.
Me alegraría que tú hubieras/hubieses informado sobre la devolución antes de salir.
4. Wij geloven niet dat wij over de vlucht hebben geïnformeerd.
No creemos que hayamos informado sobre el vuelo.
5. Het is onwaarschijnlijk dat ze hebben geïnformeerd over het nieuwe adres.
Es improbable que hayan informado sobre la nueva dirección.