Enfadarse (boos worden) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Vervoeging van enfadarse (boos worden) voor alle werkwoordstijden met voorbeeldzinnen en oefeningen.

 Enfadarse (boos worden) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Leermaterialen die dit werkwoord implementeren:

Niveau: A1

Module 4: Describir objetos y personas. (Objecten en mensen beschrijven)

Les 25: Emociones y sentimientos (Emoties en gevoelens)

Basiswerkwoordsvormen

Infinitivo (Infinitief) Gerundio (Deelwoord) Participio (Deelwoord)
Enfadarse (Boos worden) Enfadándose (boos worden) Enfadado (Boos)

Enfadarse (Boos worden): Werkwoordvervoegingstabellen

Indicativo (Aantonende wijs) Subjuntivo (Aanvoegende wijs)

Presente 

Spaans Nederlands
yo me enfado ik word boos
tú te enfadas jij wordt boos
él/ella se enfada hij wordt boos
nosotros/nosotras nos enfadamos wij worden boos
vosotros/vosotras os enfadáis jullie worden boos
ellos/ellas se enfadan zij worden boos

Pretérito perfecto 

Spaans Nederlands
yo me he enfadado ik ben boos geworden
tú te has enfadado jij bent boos geworden
él/ella se ha enfadado hij is boos geworden
nosotros/nosotras nos hemos enfadado wij zijn boos geworden
vosotros/vosotras os habéis enfadado jullie zijn boos geworden
ellos/ellas se han enfadado zij zijn boos geworden

Subjuntivo presente 

Spaans Nederlands
yo me enfade ik word boos
tú te enfades jij boos wordt
él/ella se enfade hij wordt boos
nosotros/nosotras nos enfademos wij boos worden
vosotros/vosotras os enfadéis jullie boos worden
ellos/ellas se enfaden zij worden boos

Subjuntivo pretérito perfecto 

Spaans Nederlands
yo me haya enfadado ik boos geworden ben
tú te hayas enfadado jij boos bent geworden
él/ella se haya enfadado hij boos geworden is
nosotros/nosotras nos hayamos enfadado wij boos zijn geworden
vosotros/vosotras os hayáis enfadado jullie boos geworden zijn
ellos/ellas se hayan enfadado zij boos geworden zijn

Pretérito imperfecto 

Spaans Nederlands
yo me enfadaba ik werd boos
tú te enfadabas jij werd boos
él/ella se enfadaba hij werd boos
nosotros/nosotras nos enfadábamos wij werden boos
vosotros/vosotras os enfadabais jullie werden boos
ellos/ellas se enfadaban zij werden boos

Pretérito pluscuamperfecto 

Spaans Nederlands
yo me había enfadado ik was boos geworden
tú te habías enfadado jij was boos geworden
él/ella se había enfadado hij was boos geworden
nosotros/nosotras nos habíamos enfadado wij waren boos geworden
vosotros/vosotras os habíais enfadado jullie waren boos geworden
ellos/ellas se habían enfadado zij waren boos geworden

Subjuntivo pretérito imperfecto 

Spaans Nederlands
yo me enfadara/me enfadase ik zou boos worden
tú te enfadaras/te enfadases jij zou boos worden
él/ella se enfadara/se enfadase hij boos zou worden
nosotros/nosotras nos enfadáramos/nos enfadásemos wij zouden boos worden
vosotros/vosotras os enfadarais/os enfadaseis jullie zouden boos worden
ellos/ellas se enfadaran/se enfadasen zij boos werden

Subjuntivo pluscuamperfecto 

Spaans Nederlands
yo me hubiera/hubiese enfadado ik zou boos geworden zijn
tú te hubieras/hubieses enfadado jij zou boos zijn geworden
él/ella se hubiera/hubiese enfadado hij zou boos geworden zijn
nosotros/nosotras nos hubiéramos/hubiésemos enfadado wij zouden boos zijn geworden
vosotros/vosotras os hubierais/hubieseis enfadado jullie zouden boos geworden zijn
ellos/ellas se hubieran/hubiesen enfadado zij zouden boos geworden zijn

Pretérito indefinido 

Spaans Nederlands
yo me enfadé ik werd boos
tú te enfadaste jij werd boos
él/ella se enfadó hij werd boos
nosotros/nosotras nos enfadamos wij werden boos
vosotros/vosotras os enfadasteis jullie werden boos
ellos/ellas se enfadaron zij werden boos

Pretérito anterior 

Spaans Nederlands
yo me hube enfadado ik was boos geworden
tú te hubiste enfadado jij was boos geworden
él/ella se hubo enfadado hij was boos geworden
nosotros/nosotras nos hubimos enfadado wij waren boos geworden
vosotros/vosotras os hubisteis enfadado jullie waren boos geworden
ellos/ellas se hubieron enfadado zij hadden zich boos geworden

Subjuntivo futuro simple 

Spaans Nederlands
yo me enfadare ik zal boos worden
tú te enfadares jij zou boos worden
él/ella se enfadare hij zou boos worden
nosotros/nosotras nos enfadáremos wij zullen boos worden
vosotros/vosotras os enfadareis jullie zouden boos worden
ellos/ellas se enfadaren zij zouden boos worden

Subjuntivo futuro perfecto 

Spaans Nederlands
yo me hubiere enfadado ik zou boos geworden zijn
tú te hubieres enfadado jij zou boos geworden zijn
él/ella se hubiere enfadado hij boos geworden zou zijn
nosotros/nosotras nos hubiéremos enfadado wij zouden boos geworden zijn
vosotros/vosotras os hubiereis enfadado jullie zouden boos geworden zijn
ellos/ellas se hubieren enfadado zij zouden boos geworden zijn

Futuro simple 

Spaans Nederlands
yo me enfadaré ik zal boos worden
tú te enfadarás jij zult boos worden
él/ella se enfadará hij/zij zal boos worden
nosotros/nosotras nos enfadaremos wij zullen boos worden
vosotros/vosotras os enfadaréis jullie zullen boos worden
ellos/ellas se enfadarán zij zullen boos worden

Futuro perfecto 

Spaans Nederlands
yo me habré enfadado ik zal boos geworden zijn
tú te habrás enfadado jij zal boos geworden zijn
él/ella se habrá enfadado hij zal boos geworden zijn
nosotros/nosotras nos habremos enfadado wij zullen boos geworden zijn
vosotros/vosotras os habréis enfadado jullie zullen boos geworden zijn
ellos/ellas se habrán enfadado zij zullen boos geworden zijn
Imperativo (Imperatief)

Imperativo 

Spaans Nederlands
No enfades! jij wordt boos
Enfádete! word boos!
Enfádese! word boos
Enfadémonos! Jullie worden boos
Enfadaos! zij worden boos

Imperativo negativo 

Spaans Nederlands
¡No me enfade! jij wordt boos
¡No te enfades! jij/hij wordt niet boos
¡No se enfade! u wordt boos
¡No nos enfademos! Jullie worden niet boos
¡No os enfadéis! jullie worden niet boos

Condicional simple 

Spaans Nederlands
yo me enfadaría ik zou boos worden
tú te enfadarías jij zou boos worden
él/ella se enfadaría hij zou boos worden
nosotros/nosotras nos enfadaríamos wij zouden boos worden
vosotros/vosotras os enfadaríais jullie zouden boos worden
ellos/ellas se enfadarían zij zouden boos worden

Condicional perfecto 

Spaans Nederlands
yo me habría enfadado ik zou boos zijn geworden
tú te habrías enfadado jij zou boos zijn geworden
él/ella se habría enfadado hij zou boos geworden zijn
nosotros/nosotras nos habríamos enfadado wij zouden boos geworden zijn
vosotros/vosotras os habríais enfadado jullie zouden boos geworden zijn
ellos/ellas se habrían enfadado zij zouden boos geworden zijn

Tegenwoordige en toekomstige tijden: A1

Oefening: Vertaal en maak zinnen

Instructie: Vertaal de woorden en zinnen hieronder.

1. Ik word boos wanneer ze het niet begrijpen.
Yo me enfado cuando no entienden.
2. Jullie worden boos met gemak.
Vosotros os enfadáis con facilidad.
3. Jullie zullen boos worden als jullie niet oefenen.
Vosotros os enfadaréis si no practicáis.
4. Zij worden erg boos in de klas.
Ellos se enfadan mucho en la clase.
5. Wij worden boos als je niet werkt.
Nosotros nos enfadamos si no trabajas.

Basis verleden tijd (A2/B1)

Oefening: Vertaal en maak zinnen

Instructie: Vertaal de woorden en zinnen hieronder.

1. Jullie werden boos toen de reis werd geannuleerd.
Os enfadasteis cuando se canceló el viaje.
2. Hij werd in die dagen gemakkelijk boos.
Él/ella se enfadaba con facilidad en aquellos días.
3. Hij werd boos toen hij de examenresultaten zag.
Se enfadó al ver los resultados del examen.
4. Jij werd boos toen je je sleutels niet vond.
Te enfadaste cuando no encontraste tus llaves.
5. Ik werd boos op hem omdat hij niet op het feest kwam.
Me enfadé con él porque no llegó a la fiesta.

Basis subjunctief oefeningen: B1

Oefening: Werkwoordsvervoeging

Instructie: Kies het juiste werkwoord en de juiste tijd.

Toon vertaling Toon antwoorden

se enfaden, se enfadaran/se enfadasen, nos enfadáramos/nos enfadásemos, os enfadarais/os enfadaseis, me enfadara/me enfadase

1.
Si vosotros ..., no celebraríais la fiesta.
(Als jullie boos zouden worden, zouden jullie het feest niet vieren.)
2.
Si ellos ..., no irían a la reunión.
(Als zij boos zouden worden, zouden zij niet naar de vergadering gaan.)
3.
Si nosotros ..., discutiríamos mucho.
(Als we boos zouden worden, zouden we veel ruzie maken.)
4.
Si yo ..., no hablaría con él.
(Als ik boos zou zijn, zou ik niet met hem praten.)
5.
Ellos siempre se presentan tarde, ojalá que no ... los familiares.
(Zij komen altijd laat, hopelijk worden de familieleden niet boos.)

Gevorderde oefeningen: C1/C2

Oefening: Vertaal en maak zinnen

Instructie: Vertaal de woorden en zinnen hieronder.

1. Zij zouden boos zijn geworden door het nieuws.
Ellos se hubieran/hubiesen enfadado con la noticia.
2. Jullie zouden boos zijn geworden als ze de cadeaus waren vergeten.
Vosotros os habríais enfadado si hubieran olvidado los regalos.
3. Jij bent boos geworden op je zus.
Te hayas enfadado con tu hermana.
4. Hij zou boos geworden zijn vanwege de opmerkingen.
Él se hubiera/hubiese enfadado por los comentarios.
5. Jij zou boos zijn geworden in die situatie.
Tú te hubieras/hubieses enfadado en esa situación.