Cooperar (samenwerken) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Vervoeging van cooperar (samenwerken) voor alle werkwoordstijden met voorbeeldzinnen en oefeningen.

 Cooperar (samenwerken) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Leermaterialen die dit werkwoord implementeren:

Niveau: A2

Module 6: En el trabajo (Op het werk)

Les 41: Trabajo en equipo (Teamwerk)

Basiswerkwoordsvormen

Infinitivo (Infinitief) Gerundio (Deelwoord) Participio (Deelwoord)
Cooperar (samenwerken) Cooperando (samenwerkend) Cooperado (gecoöpereerd)

Cooperar (samenwerken): Werkwoordvervoegingstabellen

Indicativo (Aantonende wijs) Subjuntivo (Aanvoegende wijs)

Presente 

Spaans Nederlands
yo coopero ik werk samen
tú cooperas jij werkt samen
él/ella coopera hij/zij werkt samen
nosotros/nosotras cooperamos wij samenwerken
vosotros/vosotras cooperáis jullie werken samen
ellos/ellas cooperan zij werken samen

Pretérito perfecto 

Spaans Nederlands
yo he cooperado ik heb samengewerkt
tú has cooperado jij hebt samengewerkt
él/ella ha cooperado hij heeft samengewerkt
nosotros/nosotras hemos cooperado wij hebben samengewerkt
vosotros/vosotras habéis cooperado jullie hebben samengewerkt
ellos/ellas han cooperado zij hebben samengewerkt

Subjuntivo presente 

Spaans Nederlands
yo coopere ik werk samen
tú coopere / coopers jij samenwerkt
él/ella coopere hij/zij samenwerkt
nosotros/nosotras cooperemos wij samenwerken
vosotros/vosotras cooperéis jullie samenwerken
ellos/ellas cooperen zij samenwerken

Subjuntivo pretérito perfecto 

Spaans Nederlands
yo haya cooperado ik heb samengewerkt
tú hayas cooperado jij hebt samengewerkt
él/ella haya cooperado hij heeft samengewerkt
nosotros/nosotras hayamos cooperado wij hebben samengewerkt
vosotros/vosotras hayáis cooperado jullie hebben samengewerkt
ellos/ellas hayan cooperado zij hebben samengewerkt

Pretérito imperfecto 

Spaans Nederlands
yo cooperaba ik werkte samen
tú cooperabas jij werkte samen
él/ella cooperaba hij/zij werkte samen
nosotros/nosotras cooperábamos wij werkten samen
vosotros/vosotras cooperabais jullie werkten samen
ellos/ellas cooperaban zij werkten samen

Pretérito pluscuamperfecto 

Spaans Nederlands
yo había cooperado ik had samengewerkt
tú habías cooperado jij had samengewerkt
él/ella había cooperado hij/zij had samengewerkt
nosotros/nosotras habíamos cooperado wij hadden samengewerkt
vosotros/vosotras habíais cooperado jullie hadden samengewerkt
ellos/ellas habían cooperado zij hadden samengewerkt

Subjuntivo pretérito imperfecto 

Spaans Nederlands
yo cooperara/cooperase ik zou samenwerken
tú cooperaras/cooperases jij zou samenwerken
él/ella cooperara/cooperase hij zou samenwerken
nosotros/nosotras cooperáramos/cooperásemos wij samenwerkten
vosotros/vosotras cooperarais/cooperaseis jullie zouden samenwerken
ellos/ellas cooperaran/cooperasen zij zouden samenwerken

Subjuntivo pluscuamperfecto 

Spaans Nederlands
yo hubiera/hubiese cooperado ik zou hebben samengewerkt
tú hubieras/hubieses cooperado jij zou hebben samengewerkt
él/ella hubiera/hubiese cooperado hij zou hebben samengewerkt
nosotros/nosotras hubiéramos/hubiésemos cooperado wij zouden hebben samengewerkt
vosotros/vosotras hubierais/hubieseis cooperado jullie zouden hebben samengewerkt
ellos/ellas hubieran/hubiesen cooperado zij zouden hebben samengewerkt

Pretérito indefinido 

Spaans Nederlands
yo cooperé ik werkte samen
tú cooperaste jij werkte samen
él/ella cooperó hij/zij werkte samen
nosotros/nosotras cooperamos wij werkten samen
vosotros/vosotras cooperasteis jullie werkten samen
ellos/ellas cooperaron zij werkten samen

Pretérito anterior 

Spaans Nederlands
yo hube cooperado ik had samengewerkt
tú hubiste cooperado jij had samengewerkt
él/ella hubo cooperado hij/zij had samengewerkt
nosotros/nosotras hubimos cooperado wij hadden samengewerkt
vosotros/vosotras hubisteis cooperado jullie hadden samengewerkt
ellos/ellas hubieron cooperado zij hadden samengewerkt

Subjuntivo futuro simple 

Spaans Nederlands
yo cooperare ik zal samenwerken
tú cooperares jij zult samenwerken
él/ella cooperare hij zal samenwerken
nosotros/nosotras cooperáremos wij zullen samenwerken
vosotros/vosotras cooperareis jullie zullen samenwerken
ellos/ellas cooperaren zij zouden samenwerken

Subjuntivo futuro perfecto 

Spaans Nederlands
yo hubiere cooperado ik zou samengewerkt hebben
tú hubieres cooperado jij zult hebben samengewerkt
él/ella hubiere cooperado hij/zij zou hebben samengewerkt
nosotros/nosotras hubiéremos cooperado wij zouden hebben samengewerkt
vosotros/vosotras hubiereis cooperado jullie zullen hebben samengewerkt
ellos/ellas hubieren cooperado zij zouden hebben samengewerkt

Futuro simple 

Spaans Nederlands
yo cooperaré ik zal samenwerken
tú cooperarás jij zult samenwerken
él/ella cooperará hij/zij zal samenwerken
nosotros/nosotras cooperaremos wij zullen samenwerken
vosotros/vosotras cooperaréis jullie zullen samenwerken
ellos/ellas cooperarán zij zullen samenwerken

Futuro perfecto 

Spaans Nederlands
yo habré cooperado ik zal hebben samengewerkt
tú habrás cooperado jij zult hebben samengewerkt
él/ella habrá cooperado hij/zij zal hebben samengewerkt
nosotros/nosotras habremos cooperado wij zullen hebben samengewerkt
vosotros/vosotras habréis cooperado jullie zullen hebben samengewerkt
ellos/ellas habrán cooperado zij zullen hebben samengewerkt
Imperativo (Imperatief)

Imperativo 

Spaans Nederlands
N/A samenwerken
¡Coopera! Werk samen!
¡Coopere! Laten we samenwerken!
¡Cooperemos! Laten we samenwerken!
¡Cooperad! Werk samen!

Imperativo negativo 

Spaans Nederlands
No coopere! jij werkt niet samen
No cooperes! Hij/zij werkt niet samen!
No coopere! jij werkt niet samen
No cooperemos! jullie werken niet samen
No cooperéis! Zij moeten niet samenwerken

Condicional simple 

Spaans Nederlands
yo cooperaría ik zou samenwerken
tú cooperarías jij zou samenwerken
él/ella cooperaría hij/zij zou samenwerken
nosotros/nosotras cooperaríamos wij zouden samenwerken
vosotros/vosotras cooperaríais jullie zouden samenwerken
ellos/ellas cooperarían zij zouden samenwerken

Condicional perfecto 

Spaans Nederlands
yo habría cooperado ik zou hebben samengewerkt
tú habrías cooperado jij zou hebben samengewerkt
él/ella habría cooperado hij/zij zou hebben samengewerkt
nosotros/nosotras habríamos cooperado wij zouden hebben samengewerkt
vosotros/vosotras habríais cooperado jullie zouden hebben samengewerkt
ellos/ellas habrían cooperado zij zouden hebben samengewerkt

Tegenwoordige en toekomstige tijden: A1

Oefening: Vertaal en maak zinnen

Instructie: Vertaal de woorden en zinnen hieronder.

1. Zij werken samen om voor de natuur in het bos te zorgen.
Ellos cooperan para cuidar la naturaleza en el bosque.
2. Ik werk samen op de boerderij elk weekend.
Yo coopero en la granja todos los fines de semana.
3. Wij werken samen om de berg samen te beklimmen.
Nosotros cooperamos para subir la montaña juntos.
4. Zij zullen samenwerken om een reservering te maken.
Ellos cooperarán en hacer una reserva.
5. Hij zal samenwerken om de eik te bewonderen.
Él cooperará en admirar el roble.

Basis verleden tijd (A2/B1)

Oefening: Vertaal en maak zinnen

Instructie: Vertaal de woorden en zinnen hieronder.

1. Ik heb samengewerkt met het reisbureau om de reservering te bevestigen.
He cooperado en la agencia de viajes para confirmar la reserva.
2. Jij werkte samen met de gids en bewonderde de natuur.
Tú cooperabas con la guía turístico y admirabas la naturaleza.
3. Zij werkten samen met het veld en plantten zonnebloemen.
Ellos cooperaban con el campo y plantaban girasoles.
4. Wij hebben samengewerkt op de boerderij om zonnebloemen te planten.
Nosotros hemos cooperado en la granja para plantar girasoles.
5. Zij werkten samen om te leren een zonnebloem te planten.
Ellos cooperaron para aprender a plantar el girasol.

Basis subjunctief oefeningen: B1

Oefening: Werkwoordsvervoeging

Instructie: Kies het juiste werkwoord en de juiste tijd.

Toon vertaling Toon antwoorden

cooperaran/cooperasen, cooperemos, coopere, cooperara/cooperase

1.
Es necesario que ... a plantar el roble.
(Het is noodzakelijk dat hij samenwerkt om de eik te planten.)
2.
Si él ..., enviaríamos los documentos.
(Als hij zou meewerken, zouden we de documenten sturen.)
3.
Si ellos ..., probaríamos la nueva técnica.
(Als zij zouden meewerken, zouden we de nieuwe techniek uitproberen.)
4.
Es esencial que ... al alimentar los animales.
(Het is essentieel dat wij samenwerken om de dieren te voeden.)
5.
Si yo ... más, firmaríamos el contrato.
(Als ik meer zou samenwerken, zouden we het contract tekenen.)

Gevorderde oefeningen: C1/C2

Oefening: Vertaal en maak zinnen

Instructie: Vertaal de woorden en zinnen hieronder.

1. Ik geloof niet dat wij hebben samengewerkt om de pijnbomen te planten.
No creo que nosotros hayamos cooperado en plantar los pinos.
2. Hij had samengewerkt met het reisbureau voordat hij de auto huurde.
Hubo cooperado con la agencia de viajes antes de que alquilara el coche.
3. Als zij hadden samengewerkt, zouden we een goede gids hebben aangenomen.
Si ellos hubieran/hubiesen cooperado, habríamos contratado a un buen guía.
4. Zij/Hij hadden samengewerkt in het hostel voordat de receptionist boos werd.
Hubieron cooperado en el hostal antes de que el recepcionista se enfadara.
5. Ik zou hebben samengewerkt bij het planten van de den.
Yo habría cooperado en la plantación del pino.