10K+ studenten - 4.8/5

Leer met een leraar Inclusief leermaterialen Oefen conversatie

A2.4.3 Met het vliegtuig reizen

Een kort verhaal over een vliegreis.

Cuento corto: Viajar en avión

Una historia breve sobre un viaje en avión.

A2.4.3 Met het vliegtuig reizen

A2 Spaans

Niveau: A2

Module 1: Viajar: ¡A lo desconocido! (Reizen: op avontuur!)

Les 4: En el aeropuerto y en el aire (Op het vliegveld en in de lucht)

Leergeschiedenis

Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 15 minuten

Audio en video

Audio
Audio
Audio with translations
Audio with translations

Tekst en vertaling

1. En el aeropuerto las personas llegan al mostrador. Op de luchthaven komen de mensen aan bij de balie.
2. Facturan sus maletas. Ze checken hun koffers in.
3. Todos presentan su pasaporte o el carné de identidad. Iedereen toont zijn paspoort of de identiteitskaart.
4. Luego van al control de seguridad. Daarna gaan ze naar de veiligheidscontrole.
5. Después todos siguen una azafata al avión. Daarna volgen ze allemaal een stewardess naar het vliegtuig.
6. La azafata les da instrucciones. De stewardess geeft hen instructies.
7. Dice: "Abróchense los cinturones de seguridad". Zegt: "Doe de veiligheidsgordels om."
8. "Pónganse cómodos durante el viaje." Maak het u gemakkelijk tijdens de reis.
9. "Siempre sigan las instrucciónes del piloto." Volg altijd de instructies van de piloot.
10. Al final el avión llega al aeropuerto de destino. Uiteindelijk komt het vliegtuig aan op de luchthaven van bestemming.
11. La azafata dice: "Disfruten de sus vacaciones". De stewardess zegt: "Geniet van uw vakantie."

Oefening 1: Discussievragen

Instructie: Bespreek de vragen nadat je naar de audio hebt geluisterd of de tekst hebt gelezen.

  1. ¿Qué hacen las personas en el aeropuerto primero?
  2. Wat doen mensen eerst op het vliegveld?
  3. ¿Qué dice la azafata?
  4. Wat zegt de stewardess?
  5. ¿A dónde has viajado en avión?
  6. Waarheen ben je met het vliegtuig gereisd?

Oefening 2: Kies het juiste woord

Instructie: Kies het juiste woord, lees de zin hardop voor en vertaal.

Toon antwoorden Toon vertaling

instrucciones, Facturan, azafata, Abróchense, aeropuerto, carné de identidad, mostrador, Pónganse cómodos, piloto, control de seguridad

1. Al final el avión llega al ... de destino.

Al final el avión llega al aeropuerto de destino.
(Aan het einde arriveert het vliegtuig op de luchthaven van bestemming.)

2. ... sus maletas.

Facturan sus maletas.
(Ze checken hun koffers in.)

3. Dice: "... los cinturones de seguridad".

Dice: "Abróchense los cinturones de seguridad".
(Ze zegt: "Doe de veiligheidsgordels om.")

4. Todos presentan su pasaporte o el ....

Todos presentan su pasaporte o el carné de identidad.
(Iedereen toont zijn paspoort of identiteitskaart.)

5. En el aeropuerto las personas llegan al ....

En el aeropuerto las personas llegan al mostrador.
(Op de luchthaven komen de mensen aan bij de balie.)

6. Luego van al ....

Luego van al control de seguridad.
(Daarna gaan ze naar de veiligheidscontrole.)

7. Después todos siguen una ... al avión.

Después todos siguen una azafata al avión.
(Daarna volgen ze een stewardess naar het vliegtuig.)

8. "Siempre sigan las instrucciónes del ...."

"Siempre sigan las instrucciónes del piloto."
(Volg altijd de instructies van de piloot.)

9. "... durante el viaje."

"Pónganse cómodos durante el viaje."
(Maak het u comfortabel tijdens de reis.)

10. La azafata les da ....

La azafata les da instrucciones.
(De stewardess geeft hen instructies.)

Oefening 3: Orden de woorden

Instructie: Zet de woorden in de juiste volgorde en vertaal.

Toon antwoorden Toon vertaling

1. llega al | destino. | aeropuerto de | Al final | el avión

Al final el avión llega al aeropuerto de destino.
(Aan het einde arriveert het vliegtuig op de luchthaven van bestemming.)

2. maletas. | Facturan | sus

Facturan sus maletas.
(Ze checken hun koffers in.)

3. de | cinturones | seguridad. | los | Abróchense | Dice:

Dice: "Abróchense los cinturones de seguridad".
(Ze zegt: "Doe de veiligheidsgordels om.")

4. carné de | o el | identidad. | Todos presentan | su pasaporte

Todos presentan su pasaporte o el carné de identidad.
(Iedereen toont zijn paspoort of identiteitskaart.)

5. personas llegan | En el | al mostrador. | aeropuerto las

En el aeropuerto las personas llegan al mostrador.
(Op de luchthaven komen de mensen aan bij de balie.)

6. de | control | seguridad. | van | Luego | al

Luego van al control de seguridad.
(Daarna gaan ze naar de veiligheidscontrole.)

7. siguen una | azafata al | avión. | Después todos

Después todos siguen una azafata al avión.
(Daarna volgen ze een stewardess naar het vliegtuig.)

8. las | sigan | instrucciónes | piloto. | del | Siempre

"Siempre sigan las instrucciónes del piloto."
(Volg altijd de instructies van de piloot.)

9. durante | viaje. | Pónganse | cómodos | el

"Pónganse cómodos durante el viaje."
(Maak het u comfortabel tijdens de reis.)

10. da | les | instrucciones. | La | azafata

La azafata les da instrucciones.
(De stewardess geeft hen instructies.)

Oefening 4: Vertaal en gebruik in een zin

Instructie: Vertaal en spreek het woord hardop uit. Gebruik het woord in een zin.

Toon vertaling
1. Instrucciones
(Instructies)
2. Aeropuerto
(Luchthaven)
3. Facturan
(Zij factureren)
4. Pónganse cómodos
(Maak het u gemakkelijk)
5. Abróchense
(Maak uw gordels vast)
6. Mostrador
(Balie)
7. Control de seguridad
(Veiligheidscontrole)
8. Piloto
(Piloot)