Spaans A2.4.2 Met het vliegtuig reizen

Een kort verhaal over een vliegreis.

Cuento corto: Viajar en avión

Una historia breve sobre un viaje en avión.

Spaans A2.4.2 Met het vliegtuig reizen

A2 Spaans

Niveau: A2

Module 1: Viajar: ¡A lo desconocido! (Reizen: op avontuur!)

Les 4: En el aeropuerto y en el avión. (Op het vliegveld en in het vliegtuig.)

Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 15 minuten

Audio en video

Audio
Audio
Audio met vertalingen
Audio met vertalingen

Tekst en vertaling

1. En el aeropuerto las personas llegan al mostrador. Op de luchthaven komen de mensen aan bij de balie.
2. Facturan sus maletas. Ze checken hun koffers in.
3. Todos presentan su pasaporte o el carné de identidad. Iedereen toont zijn paspoort of de identiteitskaart.
4. Luego van al control de seguridad. Daarna gaan ze naar de veiligheidscontrole.
5. Después todos siguen una azafata al avión. Daarna volgen ze allemaal een stewardess naar het vliegtuig.
6. La azafata les da instrucciones. De stewardess geeft hen instructies.
7. Dice: "Abróchense los cinturones de seguridad". Zegt: "Doe de veiligheidsgordels om."
8. "Pónganse cómodos durante el viaje." Maak het u gemakkelijk tijdens de reis.
9. "Siempre sigan las instrucciónes del piloto." Volg altijd de instructies van de piloot.
10. Al final el avión llega al aeropuerto de destino. Uiteindelijk komt het vliegtuig aan op de luchthaven van bestemming.
11. La azafata dice: "Disfruten de sus vacaciones". De stewardess zegt: "Geniet van uw vakantie."

Oefening 1: Discussievragen

Instructie: Bespreek de vragen nadat je naar de audio hebt geluisterd of de tekst hebt gelezen.

  1. ¿Qué hacen las personas en el aeropuerto primero?
  2. Wat doen mensen eerst op het vliegveld?
  3. ¿Qué dice la azafata?
  4. Wat zegt de stewardess?
  5. ¿A dónde has viajado en avión?
  6. Waarheen ben je met het vliegtuig gereisd?

Oefening 2:

Instructie: Vul het juiste woord in.

Toon vertaling Toon antwoorden

instrucciones, azafata, Facturan, carné de identidad, aeropuerto, Abróchense

1.
La azafata les da ....
(De stewardess geeft hen instructies.)
2.
... sus maletas.
(Ze checken hun koffers in.)
3.
Después todos siguen una ... al avión.
(Daarna volgen ze een stewardess naar het vliegtuig.)
4.
Dice: "... los cinturones de seguridad".
(Ze zegt: "Doe de veiligheidsgordels om.")
5.
Al final el avión llega al ... de destino.
(Aan het einde arriveert het vliegtuig op de luchthaven van bestemming.)
6.
Todos presentan su pasaporte o el ....
(Iedereen toont zijn paspoort of identiteitskaart.)