10K+ studenten - 4.8/5

Leer met een leraar Inclusief leermaterialen Oefen conversatie

A2.7.3 Een rampzalige vakantie

Een kort verhaal over een toerist die verdwaalt tijdens zijn vakantie.

Cuento corto: Un desastre de vacaciones

Un corto relato sobre un turista que se pierde durante sus vacaciones.

A2.7.3 Een rampzalige vakantie

A2 Spaans

Niveau: A2

Module 1: Viajar: ¡A lo desconocido! (Reizen: op avontuur!)

Les 7: ¿Un desastre de vacaciones? (Vakantieramp?)

Leergeschiedenis

Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 15 minuten

Audio en video

Audio
Audio
Audio with translations
Audio with translations

Tekst en vertaling

1. Miguel está de vacaciones. Miguel is op vakantie.
2. Se ha perdido en una ciudad pequeña que no conoce. Hij is verdwaald in een kleine stad die hij niet kent.
3. Mira un plano para encontrar una parada de autobuses. Bekijk een plattegrond om een bushalte te vinden.
4. El plano no es útil porque solo se ven las ciudades más grandes. De plattegrond is niet nuttig omdat alleen de grootste steden erop staan.
5. Pasa una mujer y le dice: ¡No pierda el tiempo con ese plano! Er loopt een vrouw langs en zegt tegen hem: Verspil uw tijd niet met die kaart!
6. Miguel quiere usar su teléfono para encontrar la dirección del hotel. Miguel wil zijn telefoon gebruiken om het adres van het hotel te vinden.
7. Pero le han robado la maleta y el teléfono. Maar hij heeft een koffer en de telefoon gestolen.
8. Quiere pedirle ayuda a otro turista. Hij wil hulp vragen aan een andere toerist.
9. El turista está de vacaciones en el mismo hotel que Miguel. De toerist is op vakantie in hetzelfde hotel als Miguel.
10. Encuentran la dirección y van al hotel. Ze vinden het adres en gaan naar het hotel.
11. Cuando llegan Miguel dice: "¡Muchas gracias!" y se despiden. Wanneer ze aankomen, zegt Miguel: "Heel erg bedankt!" en nemen ze afscheid.
12. El turista le dice: "¡No gastes mucho dinero en una maleta nueva". De toerist zegt tegen hem: "Geef niet te veel geld uit aan een nieuwe koffer".

Oefening 1: Discussievragen

Instructie: Bespreek de vragen nadat je naar de audio hebt geluisterd of de tekst hebt gelezen.

  1. ¿Qué le han robado a Miguel?
  2. Wat hebben ze van Miguel gestolen?
  3. ¿Quién le ayuda en ir al hotel?
  4. Wie helpt hem naar het hotel te gaan?
  5. ¿Cómo encuentran la dirección del hotel?
  6. Hoe vinden ze het adres van het hotel?
  7. ¿Qué es lo más útil que llevas contigo cuando viajas?
  8. Wat is het meest nuttige dat je bij je hebt als je reist?

Oefening 2: Kies het juiste woord

Instructie: Kies het juiste woord, lees de zin hardop voor en vertaal.

Toon antwoorden Toon vertaling

robado, teléfono, pedirle ayuda, gastes mucho dinero, útil, dirección, Se ha perdido, Mira un plano

1. Quiere ... a otro turista.

Quiere pedirle ayuda a otro turista.
(Hij wil een andere toerist om hulp vragen.)

2. El turista le dice: "¡No ... en una maleta nueva".

El turista le dice: "¡No gastes mucho dinero en una maleta nueva".
(De toerist zegt tegen hem: "Geef niet veel geld uit aan een nieuwe koffer.")

3. ... en una ciudad pequeña que no conoce.

Se ha perdido en una ciudad pequeña que no conoce.
(Hij is verdwaald in een klein stadje dat hij niet kent.)

4. ... para encontrar una parada de autobuses.

Mira un plano para encontrar una parada de autobuses.
(Hij bekijkt een kaart om een bushalte te vinden.)

5. Encuentran la ... y van al hotel.

Encuentran la dirección y van al hotel.
(Ze vinden het adres en gaan naar het hotel.)

6. Pero le han ... la maleta y el teléfono.

Pero le han robado la maleta y el teléfono.
(Maar ze hebben zijn koffer en telefoon gestolen.)

7. El plano no es ... porque solo se ven las ciudades más grandes.

El plano no es útil porque solo se ven las ciudades más grandes.
(De plattegrond is niet nuttig omdat je alleen de grootste steden ziet.)

8. Miguel quiere usar su ... para encontrar la dirección del hotel.

Miguel quiere usar su teléfono para encontrar la dirección del hotel.
(Miguel wil zijn telefoon gebruiken om het adres van het hotel te vinden.)

Oefening 3: Orden de woorden

Instructie: Zet de woorden in de juiste volgorde en vertaal.

Toon antwoorden Toon vertaling

1. turista. | pedirle | otro | Quiere | a | ayuda

Quiere pedirle ayuda a otro turista.
(Hij wil een andere toerist om hulp vragen.)

2. maleta nueva. | en una | ¡No gastes | mucho dinero | le dice: | El turista

El turista le dice: "¡No gastes mucho dinero en una maleta nueva".
(De toerist zegt tegen hem: "Geef niet veel geld uit aan een nieuwe koffer.")

3. no conoce. | Se ha | pequeña que | una ciudad | perdido en

Se ha perdido en una ciudad pequeña que no conoce.
(Hij is verdwaald in een klein stadje dat hij niet kent.)

4. autobuses. | plano para | Mira un | encontrar una | parada de

Mira un plano para encontrar una parada de autobuses.
(Hij bekijkt een kaart om een bushalte te vinden.)

5. van al | hotel. | dirección y | Encuentran la

Encuentran la dirección y van al hotel.
(Ze vinden het adres en gaan naar het hotel.)

6. teléfono. | Pero le | la maleta | han robado | y el

Pero le han robado la maleta y el teléfono.
(Maar ze hebben zijn koffer en telefoon gestolen.)

7. las ciudades más | es útil porque | grandes. | El plano no | solo se ven

El plano no es útil porque solo se ven las ciudades más grandes.
(De plattegrond is niet nuttig omdat je alleen de grootste steden ziet.)

8. dirección del | encontrar la | hotel. | usar su | teléfono para | Miguel quiere

Miguel quiere usar su teléfono para encontrar la dirección del hotel.
(Miguel wil zijn telefoon gebruiken om het adres van het hotel te vinden.)

Oefening 4: Vertaal en gebruik in een zin

Instructie: Vertaal en spreek het woord hardop uit. Gebruik het woord in een zin.

Toon vertaling
1. Robado
(Gestolen)
2. Gastes mucho dinero
(Jij geeft veel geld uit)
3. Mira un plano
(Kijk op een kaart)
4. Dirección
(Adres)
5. Se ha perdido
(Hij is verdwaald)
6. Útil
(Nuttig)
7. Pedirle ayuda
(Hem om hulp vragen)
8. Teléfono
(Telefoon)